Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI1932

Datum uitspraak2009-03-17
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.005.694/03, C06/1483 (oud)
Statusgepubliceerd


Indicatie

beroepsfout advocaat


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector handel Zaaknummer : 105.005.694/03 Rolnummer (oud) : 06/1483 Rolnummer rechtbank : 05/216 arrest van de negende civiele kamer d.d. 17 maart 2009 inzake [APPELLANT], wonende te [Woonplaats], appellant, hierna te noemen: [appellant], advocaat Mr. H.J.A. Knijff te ‘s-Gravenhage, tegen [de advocaat], gevestigd en kantoorhoudend te [Plaatsnaam], geïntimeerde, hierna te noemen: de advocaat, advocaat Mr L.M. Bruins te ’s-Gravenhage. Het verdere verloop van het geding Na het arrest van 8 mei 2008 heeft [appellant] vier getuigen doen horen, waaronder zichzelf. De advocaat heeft geen getuigen voorgebracht. [appellant] heeft een memorie na enquête tevens akte uitlating genomen, waarna de advocaat een memorie na enquête tevens antwoordakte heeft genomen. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd. De verdere beoordeling van het hoger beroep 1. In het arrest van 7 november 2007 heeft het hof voorshands en behoudens tegenbewijs voldoende aannemelijk geacht dat [de ex-echtgenote], indien zij zich indertijd daadwerkelijk bewust was geweest van de concrete omvang van de aanspraken waarvan zij afstand deed en de situatie waarin zij na de scheiding zou komen te verkeren, een meer evenwichtige verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zou hebben nagestreefd. [appellant] is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. In dit kader is voldoende dat aannemelijk wordt dat [de ex-echtgenote] daadwerkelijke bewustheid heeft gehad van (de omvang van) de rechten waarvan zij afstand deed. Aan de verklaring van [appellant] komt volledige bewijskracht toe, aangezien die is afgelegd in het kader van door [appellant] bijeen te brengen tegenbewijs. 2. De getuige [X] heeft verklaard dat ze [de ex-echtgenote] heeft gezegd dat ze recht had op de helft van een groot huis, auto’s en een jacht. Ze hebben erover gepraat dat [de ex-echtgenote] recht had op een aanzienlijk bedrag. De getuige heeft [de ex-echtgenote] voorgerekend dat het zeker om een ton ging (hof: kennelijk in guldens). Dit is een hoop geld, maar [de ex-echtgenote] wilde dit absoluut niet. Zij wilde alleen een auto, een bedrag voor het inrichten van een nieuw huis en alimentatie voor het zoontje. Meer wilde ze niet. Zij wilde niet afhankelijk zijn van [appellant] of zijn geld. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de getuige [Y], die onder meer inhoudt dat [de ex-echtgenote] haar heeft verteld wat ze kreeg. De getuige vroeg haar toen: “Heb je dan niet recht op de helft?” [de ex-echtgenote] wist dat ze recht had op de helft, maar zei: “Ik hoef helemaal niets te hebben, ik krijg het huis ingericht en een auto. Meer wil ik niet.” Volgens de getuige wist [de ex-echtgenote] waar het om ging en wat er te halen was, zoals blijkt uit het commentaar van [de ex-echtgenote] op het door de getuige gewenste koophuis (NLG 179.000,--), afgezet tegen de waarde van het huis waarin [de ex-echtgenote] woonde (4 x die waarde). Het hof stelt vast dat dit bedrag in de orde van grootte ligt van de twee taxaties die in 2002 ten aanzien van de waarde van de woning in oktober 1999 zijn uitgevoerd. [appellant] heeft als getuige verklaard dat [de ex-echtgenote] de orde van grootte van de bedragen wist. Zij behartigde de financiële zaken in afwezigheid van [appellant] en was betrokken bij alles. Ieder jaar werden de cijfers vermeld in de belastingaangifte besproken in aanwezigheid van [de ex-echtgenote]. Bij iedere hypotheekaanvraag voor de woning is [de ex-echtgenote] aanwezig geweest. Alles liep via de en/of –rekening. 3. Het hof acht [appellant] geslaagd in het door hem te leveren tegenbewijs. Op grond van deze verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof voldoende aannemelijk dat [de ex-echtgenote] zich daadwerkelijk bewust is geweest van de orde van grootte van de aanspraken waarvan ze afstand deed. Het hof heeft in dit kader mede acht geslagen op de opvatting van de advocaat dat het in dit kader met name gaat om de waarde van de woning, zie memorie na enquête tevens antwoordakte randnummer 4 slot. Dat de keuze voor het zonodig afsluiten van een lening en het bedingen van een eventuele borgstelling is ingegeven door onwetendheid ten aanzien van haar rechten is weerlegd door deze verklaringen, waaruit juist volgt dat daaraan de wens van [de ex-echtgenote] ten grondslag ligt een van [appellant] en zijn geld onafhankelijk leven op te bouwen. Op grond van de afgelegde getuigenverklaringen is voldoende komen vast te staan dat [de ex-echtgenote] de consequenties van de door haar gemaakte keuzes voor het leven na de echtscheiding onder ogen heeft gezien. Het hof stelt vast dat de som van de bedragen aan partneralimentatie en kinderalimentatie (NLG 1.000,-- respectievelijk NLG 800,--) overeenstemmen met het bedrag aan alimentatie genoemd in de door [de ex-echtgenote] in afwezigheid van [appellant] gemaakte opstelling van 12 mei 1999. Hierop stuit het verweer van de advocaat inzake het gebrek aan consistentie in de wensen van [de ex-echtgenote] af. Vast staat dat [de ex-echtgenote] indertijd contact heeft gehad met Emergis in verband met psychische klachten. Voorts staat vast dat zij indertijd een beperkte mate van scholing had, maar dat zij sedertdien een opleiding op hbo-niveau heeft afgerond. Op grond van de afgelegde getuige-verklaringen is voldoende aannemelijk geworden dat het contact met Emergis en de destijds bestaande beperkte mate van scholing niet van invloed zijn geweest op de keuzes van [de ex-echtgenote] ten aanzien van de boedelverdeling. De advocaat heeft erop gewezen dat [appellant] in het kader van de 3:196 BW procedure de kans voorbij heeft laten gaan te bewijzen dat [de ex-echtgenote] bewust instemde met de benadeling. De advocaat miskent in dit kader evenwel dat indien hij geen beroepsfout had gemaakt, die procedure niet gevoerd zou zijn. In die procedure rustte de bewijslast op [appellant], aangezien hij zich beriep op het bevrijdende verweer inzake de bewuste instemming van [de ex-echtgenote]. Gegeven het tekortschieten van de advocaat kan [appellant] er geen verwijt van worden gemaakt dat hij zijn positie tegenover [de ex-echtgenote] aldus inschatte dat hij in bewijsnood zou komen, zodat het, ter beperking van kosten en schade, aangewezen was om te trachten tot een schikking te komen. Van aan [appellant] toe te rekenen eigen schuld is mitsdien geen sprake. Het is aan de advocaat te wijten dat [appellant] in deze situatie is komen te verkeren. 4. Het vorenstaande brengt mee dat causaal verband tussen de door de advocaat gemaakte beroepsfout en de door [appellant] geleden schade ad € 45.000,-- dient te worden aangenomen. Gelet op genoemde bewustheid van [de ex-echtgenote] indertijd had de advocaat immers moeten zorgen dat dit duidelijk werd vastgelegd, zodat [de ex-echtgenote] daar later niet meer op kon terugkomen. De wettelijke rente over dit bedrag zal vanaf 30 januari 2004, de onweersproken datum van het intreden van verzuim van de advocaat, worden toegewezen. 5. In het arrest van 7 november 2007 heeft het hof het bedrag van € 10.658,85 toewijsbaar geacht. De wettelijke rente zal vanaf 30 januari 2004, de onweersproken datum van het intreden van verzuim van de advocaat, worden toegewezen. Wat betreft het bedrag van € 1.033,10 staat vast dat de advocaat dit bedrag in rekening heeft gebracht voor het totstandbrengen van de echtscheiding. Het opstellen van het convenant vormt daar een onderdeel van, zie de akte van 15 februari 2006 randnummer 4 en het stempel van de rechtbank Middelburg op het convenant, waaruit volgt dat dit bescheid in het kader van de echtscheidingsprocedure aan de rechtbank is overgelegd. Gelet op de aard en de complexiteit van het convenant, alsmede de gedeeltelijk aan het convenant toe te rekenen duur van de gesprekken met eerst [appellant] en [de ex-echtgenote] en daarna [de ex-echtgenote] alleen, begroot het hof het daarmee gemoeide tijdsbeslag op de helft van de door de advocaat verrichte werkzaamheden. Dit brengt mee dat de helft van € 1.033,10 (minus het griffierecht ad € 142,94), derhalve € 445,23 met rente vanaf 30 januari 2004 voor toewijzing vatbaar is. De buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens voor toewijzing vatbaar. Niet betwist is zodanige werkzaamheden verricht zijn. Ook de hoogte van het gevorderde bedrag is niet betwist. In zoverre kan het bestreden vonnis niet in stand blijven. De advocaat zal als de uiteindelijk in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep. Beslissing Het hof: vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Middelburg van 14 juni 2006; en in zoverre opnieuw rechtdoende: veroordeelt de advocaat tot betaling aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van € 56.104,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.788,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 april 2005 tot de dag der algehele voldoening; veroordeelt de advocaat in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep, tot op heden wat betreft de eerste aanleg begroot op € 1.385,60 aan verschotten en op € 1.788,-- aan salaris voor de procureur, alsmede in hoger beroep op € 1.968,97 aan verschotten en op € 6.524,-- aan salaris voor de procureur; verklaart dit arrest wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit arrest is gewezen door de mrs Th.W.H.E. Schmitz, M.A.F. Tan-de Sonnaville en A.G. Beets en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2009 in aanwezigheid van de griffier.