
Jurisprudentie
BI1944
Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2009-04-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers141482 / HA ZA 08-144
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers141482 / HA ZA 08-144
Statusgepubliceerd
Indicatie
Zorgplicht juridisch dienstverlener gemiste kans; schade?
Zaak valt op stelplicht, eisers verzoek om dat te repareren wordt op grond van beginselen van behoorlijke procesorde niet gehonoreerd.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 141482 / HA ZA 08-144
Vonnis van 17 september 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. S.J. de Vries te [zwolle],
tegen
1. de stichting DE STICHTING UW RECHTERHAND,
gevestigd te Zwolle,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. C.F. Roza te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] respectievelijk de Stichting en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 april 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 5 augustus 2008.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Stichting verleent diensten op maatschappelijk en juridisch terrein. [gedaagde sub 2] is aan die stichting verbonden.
2.2. Bij beslissing van 3 juli 2006 heeft het UWV de aan [eiser] naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 30 augustus 2006 ingetrokken. Daartoe is - samengevat - ten grondslag gelegd dat [eiser], rekening houdend met de bij hem bestaande medische beperkingen, in staat moet worden geacht gangbare arbeid te verrichten waarmee hij niet minder verdient dan in zijn oorspronkelijke werk, zodat er geen sprake meer is van verlies aan verdiencapaciteit.
2.3. Deze beslissing is voorafgegaan door een aan [eiser] gerichte brief van de arbeidskundige [A] van het UWV d.d. 29 juni 2006. In die brief is - voor zover relevant - weergegeven: “Op 12 juni 2006 hebben wij met elkaar gesproken over uw arbeidsongeschiktheid. (…) Ik heb u de schatting van de arbeidsongeschiktheid uitgelegd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bepaald door het verschil tussen het loon dat u verdiende (maatmanloon) en het loon dat u nog zou kunnen verdienen (resterende verdiencapaciteit). U blijft ongeschikt beschouwd voor uw maatgevende arbeid van wasserij medewerker. Ondanks uw beperkingen kunt u nog wel andere functies verrichten. (…) Met de genoemde functies kunt u ongeveer 0,0% minder verdienen dan in uw oorspronkelijke werk. Dit leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van ‘minder dan 15%’. U ontvangt hierover nog een officiële voor bezwaar vatbare beslissing. In deze beslissing staan de mate van arbeidsongeschiktheid, de financiële gevolgen en de datum van ingang. U wordt werkloos beschouwd (…)”
2.4. Bij brief van 13 juli 2006 heeft [eiser] tegen de beslissing van het UWV d.d. 3 juli 2006 bezwaar gemaakt, onder aanvoering dat hij nog steeds te kampen heeft met zijn klachten en dat zich de afgelopen jaren nieuwe klachten hebben voorgedaan.
2.5. Bij beslissing van 29 september 2006 heeft het UWV het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. Tegen die beslissing in bezwaar stond tot 13 november 2006 open het rechtsmiddel beroep op de rechtbank.
2.6. Bij brief van 5 oktober 2006 heeft [gedaagde sub 2] - onder gebruikmaking van op zijn naam gesteld briefpapier - namens [eiser] aan [A] van het UWV, onder referte aan de ‘beslissing’ van 29 juni 2006, verzocht om tot een herbeoordeling over te gaan in verband met de sinds 26 januari 2006 bij [eiser] toegenomen beperkingen, zowel lichamelijk als geestelijk.
2.7. Bij brief van 18 oktober 2006 heeft de afdeling Bezwaar en Beroep van het UWV aan [gedaagde sub 2] de ontvangst van de brief van 5 oktober bevestigd en daarbij gevraagd om een kopie van de beslissing van 29 juni 2006 ‘waartegen u bezwaar maakt’.
2.8. [gedaagde sub 2] heeft een aan [eiser] gerichte brief opgesteld met de datum van 21 oktober 2006. In deze brief is samengevat weergegeven dat volgens het UWV [eiser] zelf een bezwaarschrift heeft ingediend dat bij een hoorzitting ongegrond is verklaard, dat [gedaagde sub 2] van niets weet en dat hij alleen een bezwaar heeft ingediend dat de klachten zijn toegenomen, dat [eiser] tegen de beslissing van het UWV tot 13 november 2006 beroep kan aantekenen, dat [eiser] daarvoor een advocaat moet nemen en dat [eiser] zich bij het CWI moet inschrijven voor een WW-uitkering.
2.9. Bij brief van 2 november 2006 heeft [gedaagde sub 2] op de brief van het UWV d.d. 18 oktober 2006 geantwoord dat het bezwaar op de beslissing van 29 juni 2006 ongegrond is verklaard, dat zijn cliënt bij de bezwaarverzekeringsarts is geweest voor een herbeoordeling en dat de klachten van [eiser] zijn toegenomen, zowel lichamelijk als psychisch.
2.10. [eiser] heeft voor de inspanningen van de Stichting althans [gedaagde sub 2] een bedrag van EUR 1.000,00 betaald.
2.11. Bij brief van 8 november 2007 heeft [eiser] de Stichting en [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen dat de intrekking van zijn WAO-uitkering per 30 augustus 2006 definitief geworden is.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van de Stichting en [gedaagde sub 2] tot betaling van EUR 12.655,00, te vermeerderen met de WAO-uitkering vanaf 1 februari 2008 tot de dag dat die uitkering normaliter zou zijn geëindigd, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. De Stichting en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
4. De vordering
[eiser] legt samengevat het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
4.1. [eiser] heeft gedaagden gevraagd om hem te helpen in een kwestie met het UWV aangaande de intrekking van zijn WAO-uitkering. Na ongegrondverklaring van zijn bezwaar heeft [gedaagde sub 2] tegen hem gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken, dat hij geen WW-uitkering hoefde aan te vragen en dat actie werd ondernomen. [gedaagde sub 2] heeft echter verzuimd beroep in te stellen bij de rechtbank tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar. Nu geen beroep is ingesteld, is de intrekking van zijn WAO-uitkering definitief geworden. Onjuist is dat [gedaagde sub 2] hem bij brief van 21 oktober 2006 heeft meegedeeld dat hij via een advocaat beroep moest instellen. Die brief is niet door hem ontvangen.
4.2. De Stichting en [gedaagde sub 2] hebben daardoor niet gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend juridisch adviseur verwacht mocht worden. Voor de gevolgen daarvan zijn zij hoofdelijk aansprakelijk. Het gevolg is dat [eiser] vanaf 30 augustus 2006 zijn WAO-uitkering van EUR 745,00 netto per maand mist. Aangezien hij geen ander inkomen is gaan ontvangen, dienen gedaagden dat maandelijkse bedrag te vergoeden tot de dag dat de WAO normaliter zou zijn geëindigd.
4.3. Tot slot is aanspraak gemaakt op vergoeding van wettelijke rente vanaf 30 augustus 2006 en op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, door [eiser] gesteld op EUR 904,00.
5. Het verweer
De Stichting en [gedaagde sub 2] voeren samengevat het volgende ter afwering aan.
5.1. [gedaagde sub 2] is ten onrechte in rechte betrokken nu hij niet zelfstandig ten behoeve van [eiser] heeft gehandeld doch enkel voor en namens de Stichting. De vordering van [eiser] is in zoverre al niet ontvankelijk.
5.2. De door [eiser] aan de Stichting verleende opdracht zag niet op de intrekking van de WAO-uitkering doch op de aanvraag om een WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Van een beslissing op [eiser]s bezwaar tegen een intrekking wist de Stichting niets, nu [eiser] daarover met geen woord heeft gesproken. Pas na de reactie van het UWV d.d. 18 oktober 2006 werd het de Stichting in een telefoongesprek duidelijk dat [eiser] al zelf bezwaar had gemaakt, dat hij al gehoord was, dat het bezwaar ongegrond was verklaard en dat daartegen voor 13 november 2006 beroep moest worden ingesteld. Aan [eiser] is dat vervolgens doorgegeven onder mededeling dat hij daarvoor een advocaat moest nemen. Dat is niet alleen bij brief doorgegeven doch ook nog eens telefonisch besproken. De door de Stichting aanvaarde opdracht zag niet op het voor [eiser] instellen van beroep. De Stichting kon ook niet eens beroep instellen omdat zij nimmer heeft beschikt over de beslissing in bezwaar. Onjuist is dat [eiser] is meegedeeld dat hij zich geen zorgen hoefde te maken en dat alles voor hem zou worden geregeld.
5.3. Overigens is er geen schade omdat moet worden aangenomen dat een beroep op de rechtbank kansloos en zonder succes zou zijn geweest. [eiser] heeft geen enkele onderbouwing gegeven dat het anders zou zijn.
6. De beoordeling
6.1. Wat er verder ook zij van de vordering van [eiser] en de daartegen door de Stichting en [gedaagde sub 2] gevoerde verweren, vastgesteld moet worden dat [eiser] zijn stelling dat hij door de gestelde fout van gedaagden schade heeft geleden niet heeft onderbouwd.
6.2. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust in beginsel op de eisende partij de last om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit de gestelde schade kan volgen en bij voldoende deugdelijke betwisting daarvan, de last om het bewijs ter zake te leveren.
6.3. In dit geval is het bestaan van schade bij [eiser] afhankelijk van de vraag in hoeverre waarschijnlijk is dat de rechtbank een ingesteld beroep gegrond had verklaard en daardoor de intrekking van [eiser]s WAO-uitkering ongedaan zou zijn gemaakt. Het gaat er dus om dat er zodanig voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld dat er een vergelij-king gemaakt kan worden tussen de feitelijke situatie na het uitblijven van bedoeld beroep (de gestelde beroepsfout) en de hypothetische situatie bij het wegdenken van die fout.
6.4. Vastgesteld moet worden dat [eiser] bij dagvaarding niets heeft gesteld over die hypothetische situatie. Zo ontbrak ieder feit over de grond voor intrekking van zijn WAO-uitkering, het door hem daartegen gerichte bezwaar en de reden voor ongegrondbevinding van dat bezwaar. Hij heeft evenmin verduidelijkt op welke grond(en) de beslissing tot hand-having van de intrekking van de uitkering de toets der kritiek niet zou hebben doorstaan. Met een en ander heeft [eiser] evenmin voldaan aan artikel 111 lid 2 sub d jo lid 3 Rv.
6.5. Bij antwoord hebben gedaagden ook gewezen op het ontbreken van ieder inzicht in en onderbouwing van de gestelde schade. Bij voormeld vonnis van 23 april 2008 is partijen voorgehouden dat zij tijdens de te houden comparitie van partijen onder meer bevraagd zouden worden over de gestelde schade, zulks tegen de achtergrond van een verwachting omtrent de uitkomst van een beroep tegen de beslissing van 29 september 2006.
6.6. Geconstateerd moet worden dat [eiser] voorafgaande aan noch tijdens de comparitie een verdere adstruering van de gestelde schade heeft gegeven anders dan met de tijdens de comparitie niet onderbouwde stelling dat hij nog steeds ziek zou zijn en dat met hulp van op zich voorhanden zijnde medische stukken kan worden aangetoond dat een beroep op de rechtbank kans van slagen zou hebben gehad. [eiser] heeft daarop verzocht om alsnog een gelegenheid te krijgen om in te gaan op het door de rechtbank geformuleerde vraagpunt als hiervoor weergegeven.
6.7. Aan dat verzoek moet naar het oordeel van de rechtbank als in strijd met de goede
procesorde voorbij worden gegaan. Een goede grond voor verzaking van de op [eiser] rustende verplichting tot concentratie van procesvoering is niet gebleken, terwijl [eiser] al expliciet om de betreffende informatie was gevraagd. Daarenboven levert honorering van dat verzoek niet alleen een in artikel 20 Rv bedoelde vertraging op van de procedure die niet als redelijk kan worden betiteld doch tevens kosten op aan de zijde van de Stichting en [gedaagde sub 2] die zij anders niet zou hebben hoeven maken.
6.8. De slotsom is dan ook dat onvoldoende onderbouwde feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die aannemelijk maken dat een - tijdig - beroep zou geresulteerd hebben in herziening van de beslissing tot intrekking van [eiser]s WAO-uitkering, zodat niet kan worden aangenomen dat [eiser] schade heeft geleden. Al om deze reden moet de vordering dan ook stranden.
6.9. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven het debat van partijen of het instellen van beroep voor [eiser] bij de rechtbank onder de door hem verstrekte opdracht viel althans geacht moet worden daaronder te hebben gevallen en of de Stichting en/of [gedaagde sub 2] ter zake als [eiser]s contractuele wederpartij(en) had(den) te gelden.
6.10. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- vast recht EUR 306,00
- salaris procureur 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.464,00
6.11. De gevorderde nakosten en de over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente zijn eveneens toewijsbaar, zij het als nader in het dictum te melden.
7. De beslissing
De rechtbank
7.1. wijst de vorderingen af,
7.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op EUR 1.464,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3. veroordeelt [eiser] in de nakosten, aan de zijde van de Stichting en [gedaagde sub 2] begroot op EUR 131,00 dan wel EUR 199,00 indien betekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2008.