Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2017

Datum uitspraak2009-04-07
Datum gepubliceerd2009-04-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/511412-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zijn baby heeft 'geschud' waardoor er letsel is opgetreden (overigens niet van blijvende aard). Er was sprake van bloedingen onder het hersenvlies, bloedingen op het netvlies en een bolle fontanel, hetgeen volgens medische deskundigen onmiskenbaar wijst op het 'shaken baby syndroom'. De rechtbank is echter van oordeel dat geen sprake is geweest van opzet op doden of het toebrengen van (zwaar) lichamelijk, gezien de verklaring van verdachte dat hij plotseling zag dat de baby blauw aanliep, dat de tong uit de mond hing en de ademhaling stokte. In paniek heeft verdachte toen met de baby geschud om hem weer bij bewustzijn te krijgen. Blijkens de verklaring van de ter zitting gehoorde hoogleraar kinderneurologie is het zeer wel mogelijk dat de baby deze verschijnselen vertoonde zonder een duidelijke oorzaak daarvoor (een zogenoemde 'ALTE': apparent lifethreatening event) en hoeven deze verschijnselen zeker niet het gevolg te zijn van het schudden. Er was daarom geen sprake van het vereiste opzet om letsel toe te brengen.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Meervoudige kamer Parketnummer : 05/511412-07 Data zittingen : 29 juli 2008 en 7 april 2009 Datum uitspraak : 7 april 2009 Tegenspraak In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: naam : [verdachte], geboren op : 1 juli 1972 te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats]. Raadsman : mr. G. Altena, advocaat te Arnhem. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 26 december 2006 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], geboren op 6 september 2006, van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer] heeft opgepakt en/of opgetild en/of (vervolgens) een of meermalen die [slachtoffer] (met kracht) door elkaar en/of heen en weer heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij op of omstreeks 26 december 2006 te Arnhem aan zijn kind, te weten [slachtoffer] geboren op 6 september 2006, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel bestaande uit onder meer bloedingen tussen de hersenvliezen (subdurale bloedingen) en/of netvliesbloedingen (retinabloedingen) en/of splijting van de netvlieslagen (retinoschisis), heeft toegebracht, door deze opzettelijk op te pakken en/of op te tillen en/of (vervolgens) een of meermalen (met kracht) door elkaar en/of heen en weer te schudden; art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht meer subsidiair: hij op of omstreeks 26 december 2006 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk zijn kind, te weten [slachtoffer] geboren op 6 september 2006, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [slachtoffer] heeft opgepakt en/of opgetild en/of (vervolgens) een of meermalen die [slachtoffer] (met kracht) door elkaar en/of heen en weer heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht meest subsidiair: hij op of omstreeks 26 december 2006 te Arnhem, opzettelijk mishandelend zijn kind, te weten [slachtoffer] geboren op 6 september 2006, heeft opgepakt en/of opgetild en/of (vervolgens) een of meermalen die [slachtoffer] (met kracht) door elkaar en/of heen en weer heeft geschud waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 2. hij op of omstreeks 11 januari 2007 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een proces-verbaal van aangifte met mutatienummer PL078C/07-002955 (zie pagina 11 van het dossier), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk in voornoemd proces-verbaal van aangifte op te (laten) nemen dat hij, verdachte, [slachtoffer] niet behoorlijk hard heeft geschud en/of dat [slachtoffer], liggend in de reiswieg, met huilen gestopt was, helemaal stil lag, zijn ogen dicht had en zijn tong uit zijn mond lag en dat de gelaatskleur van [slachtoffer] wat grijzig was; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is laatstelijk op 7 april 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. G. Altena, advocaat te Arnhem. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. De raadsman van verdachte heeft eveneens bepleit dat verdachte van de tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van enig letsel, laat staan op het doden van zijn zoontje [slachtoffer]. Verdachte heeft [slachtoffer] schijnbaar levenloos, met de tong uit zijn mondje en een grijsblauwe gelaatskleur aangetroffen in de reiswieg en vervolgens levensreddende handelingen verricht. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman primair betoogd dat indien verdachte een zogeheten valse aangifte zou hebben gedaan, artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht het hiervoor aangewezen artikel is en niet artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht zoals in casu tenlaste is gelegd. Derhalve is sprake van een kwalificatieprobleem zodat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken nu niet verdachte maar de verbalisanten [namen] – die de aangifte hebben opgenomen – deze valselijk hebben opgemaakt. 3. De motivering van de beslissing. Met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt: 1. In de eerste plaats dient vastgesteld te worden wat er feitelijk op 26 december 2006 is gebeurd. Verdachte was de enige aanwezige bij het tenlastegelegde gebeuren op 26 december 2006. Hij heeft daarover verschillende verklaringen afgelegd. Te weten, bij de politie: dat hij over de reiswieg van [slachtoffer] struikelde en dat [slachtoffer] daardoor uit de reiswieg gelanceerd werd (verklaring a) en ter terechtzitting: dat [slachtoffer] al een tijd niet meer huilde, dat hij ging kijken en hem met een grijs gezicht en tong uit de mond in de reiswieg aantrof en dat zijn ademhaling haperde, wegviel en dat hij hem heeft opgepakt met de ene hand onder de billen en de andere hand onder zijn hoofdje en hem toen heeft geschud (verklaring b). De vraag is nu welke verklaring kan geloofd worden. Tijdens de terechtzitting van 29 juli 2008 heeft verdachte beargumenteerd waarom hij de volgens hem onjuiste verklaring a heeft afgelegd. Hij wilde dat zijn vriendin die ook was aangehouden vrijkwam, zodat zij bij de kinderen kon zijn. Deze verklaring komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Concrete aanwijzingen voor het tegendeel zijn er immers niet. En voorts geldt dat verklaring a in het deskundigenrapport van dr. Bilo (blz. III-16) terzijde wordt geschoven als zijnde een niet plausibele verklaring voor het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte gegeven argument voor voornoemde verklaring (“dat hij zijn vriendin uit het politiebureau wilde weghalen en daarom met opzet een onjuiste verklaring heeft afgelegd ”) niet ongeloofwaardig is. Tijdens de terechtzitting van 29 juli 2008 heeft deskundige Bilo verklaard dat de verschijnselen die [slachtoffer] vertoonde, te weten de tong uit de mond en grijze gelaatskleur, moeten zijn veroorzaakt door het schudden. De deskundige prof. dr. O. van Nieuwenhuizen, hoogleraar kinderneurologie te Utrecht, heeft ter terechtzitting van 7 april 2009 desgevraagd verklaard dat hij de conclusie in het rapport van dr. Bilo ondersteunt -– er is sprake van een “shaken baby syndroom”-– maar dat hij voornoemd standpunt niet deelt. Volgens Van Nieuwenhuizen bestaat er medisch gezien geen reden om de door verdachte afgelegde verklaring – dat hij [slachtoffer] pas heeft opgepakt nadat hij geconstateerd had dat [slachtoffer] grijs in het gezicht zag – in twijfel te trekken. Het komt volgens hem met regelmaat voor dat bij zeer jonge kinderen en baby's een zogeheten "ALTE" "(Apparent Life Threatening Event) optreedt, waarmee wordt bedoeld een (acute) levensbedreigende situatie, waarvoor geen directe oorzaak is aan te wijzen (zoals bijvoorbeeld wiegendood). Volgens de deskundige Van Nieuwenhuizen is de verklaring (b) van verdachte (dat [slachtoffer] zonder kennelijke aanleiding grauw in het gelaat werd, dat zijn tong uit de mond hing en dat de ademhaling haperde) niet onverenigbaar met de medische bevindingen. Daarbij speelt een rol dat er geen aanwijzingen zijn dat [slachtoffer] is behandeld op een wijze die duidt op (opzettelijk) ruw vastpakken, alleen bij de armen, zoals blauwe plekken (bloeduitstortingen op het lichaam) of botbreuken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verklaring b van verdachte geloofwaardig is en daarom als uitgangspunt genomen moet worden bij de vaststelling van de vraag wat gebeurd is met [slachtoffer] op 26 december 2006: [slachtoffer] zag grijs en had de tong uit de mond, zijn ademhaling haperde, viel weg, verdachte heeft hem opgetild en geschud (met de handen onder billen en hoofd) om hem “tot leven” te wekken. 2. In de tweede plaats dient beoordeeld te worden of het handelen van verdachte te kwalificeren valt als een poging doodslag dan wel het opzettelijk toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de rapportages van de deskundigen Bilo en Van Nieuwenhuizen kan worden vastgesteld dat het geconstateerde letsel is veroorzaakt door het (met grote kracht) schudden van [slachtoffer] door verdachte, waarbij zijn hoofdje voor – en achterwaarts is gegaan. Echter het handelen van verdachte had de opzet om [slachtoffer] tot leven te wekken. Van opzet op doden of het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel is derhalve geen sprake geweest. Tevens kan niet geoordeeld worden dat verdachte de voorwaardelijke opzet heeft gehad. Hij heeft immers juist niet de aanmerkelijke kans op de dood of (zwaar lichamelijk ) letsel voor lief willen nemen. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank kan de feitelijke omschrijving zoals die in het proces-verbaal van aangifte met mutatienummer PL078C/07-002955 is opgenomen inhoudende: “… dat [slachtoffer], liggend in de reiswieg, met huilen gestopt was, helemaal stil lag, zijn ogen dicht had en zijn tong uit zijn mond lag en dat de gelaatskleur van [slachtoffer] wat grijzig was” niet als vals worden aangemerkt nu deze beschrijving van de aangetroffen situatie voor juist moet worden gehouden, zoals voortvloeit uit hetgeen ten aanzien van feit 1 is overwogen. De rechtbank is daarom met de officier van justitie en raadsman van oordeel dat verdachte van dit feit eveneens dient te worden vrijgesproken. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. 4a. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Aldus gewezen door: mr. J.P. Bordes, als voorzitter, mr. F.J.H. Hovens, rechter, mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Koning-van As, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 april 2009.