Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2028

Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6653 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering ZW-uitkering toe te kennen. Loondorbetalingsverplichting werkgever. Het bestreden besluit maakt niet duidelijk waarom ziekengeld is geweigerd. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd en komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook de aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. Rechtsgevolgen blijven in stand.


Uitspraak

07/6653 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 oktober 2007, 06/6397 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg. II. OVERWEGINGEN 1.1. De Raad neemt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de volgende feiten als vaststaand aan. 1.2. Op 1 juli 2005 is appellante als oproepkracht in dienst getreden bij [naam stichting], op basis van een zogenoemd nulurencontract. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 september 2005 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. 1.2. Appellante heeft op 10 juni 2006 haar linker enkel gebroken, in verband waarmee zij zich heeft ziekgemeld per 12 juni 2006. Voor 12 juni 2006 stond appellante ingepland om te werken bij [naam stichting] en over deze dag is haar loon tijdens ziekte doorbetaald. Nadien heeft geen loondoorbetaling meer plaatsgevonden. Op 22 augustus 2006 heeft appellante haar werk hervat, nadat zij was hersteld. Appellante heeft het Uwv verzocht haar ziekengeld toe te kennen op en na 12 juni 2006. 2.1. Bij besluit van 3 augustus 2006 heeft het Uwv naar aanleiding van de ziekmelding van appellante met ingang van 12 juni 2006 geweigerd om ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat [naam stichting] als werkgever van appellante verplicht is om het loon tijdens ziekte door te betalen. 2.1. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 november 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 3 augustus 2006 gehandhaafd. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam stichting] op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht is het loon door te betalen tijdens ziekte van appellante en dat uit artikel 29, eerste lid, van de ZW volgt dat in dat geval geen aanspraak bestaat op ziekengeld. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante ook geen recht op ziekengeld kan ontlenen aan de zogenoemde nawerking op grond van artikel 46 van de ZW. 4.1. Appellante voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen recht bestaat op ziekengeld. Volgens appellante maakt het bestreden besluit niet duidelijk waarom die aanspraak er niet is. Verder is appellante van mening dat er mogelijk sprake is van nawerking van de verzekering uit een oud dienstverband via Flexwerk en dat ten onrechte door de rechtbank is aangenomen dat zij niet voor Flexwerk heeft gewerkt. 4.2. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. 5.1. De Raad overweegt het volgende. 5.2.1. Appellante heeft zowel in beroep als in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit niet duidelijk maakt waarom ziekengeld is geweigerd. De Raad volgt appellante in dat standpunt, op grond van het volgende. 5.2.2. In het bestreden besluit wordt onder het kopje “Heroverweging” het navolgende gesteld: “Naar aanleiding van uw bezwaren hebben wij de beslissing waartegen u bezwaar maakt heroverwogen. Centraal staat daarbij de vraag of terecht is besloten dat u met ingang van 12 juni 2006 geen recht heeft op ziekengeld. Los van de vraag of (een) werkgever een loondoorbetalingsverplichting heeft tijdens uw ziekte. (…) U bent ziek geworden op een moment dat de 0-uren overeenkomst met ‘[naam werkgever]’ nog niet was bekrachtigd. Er stond derhalve nog geen oproep voor u gepland. In dat geval bestaat er geen plicht voor ‘[naam werkgever]’ om u het loon tijdens ziekte door te betalen. Evenmin heeft u recht op ziekengeld van UWV. Alleen bij einde van de oproep en op het moment dat uw tijdelijke arbeidscontract is afgelopen, hoeft uw werkgever geen loon door te betalen en kan er recht ontstaan op ziekengeld van UWV. Gelet op het feit dat in uw geval van bovenstaande situatie geen sprake is, moeten wij de beslissing om u geen ZW-uitkering toe te kennen per 12 juni 2006 handhaven”. 5.2.3. De Raad stelt vast dat het Uwv ter zitting van de rechtbank en blijkens het verweerschrift in hoger beroep inmiddels het standpunt inneemt dat appellante geen recht heeft op ziekengeld, omdat zij uit hoofde van de dienstbetrekking met [naam stichting] recht heeft op loon. Dit standpunt is niet, althans niet kenbaar neergelegd in het bestreden besluit, terwijl ook overigens de hiervoor weergegeven bewoordingen van dat besluit geen inzichtelijke, op de relevante feiten gebaseerde redenering inhouden. Dat betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook de aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. 5.3. De Raad zal vervolgens – in het licht van de in het verweerschrift neergelegde nadere motivering van het Uwv – beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten. 5.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante jegens [naam stichting] recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte, als bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het BW. De Raad is het ook eens met de overwegingen van de rechtbank daarover en onderschrijft deze. Blijkens de stukken heeft [naam stichting] erkend dat appellante tijdens ziekte recht heeft op loondoorbetaling en het loon is ook feitelijk doorbetaald over (in ieder geval) 12 juni 2006. Van een einde van de arbeidsovereenkomst is geen sprake (geweest) in de periode waar het hier om gaat, nu de arbeidsovereenkomst per 1 september 2005 is voortgezet voor onbepaalde tijd. Gelet op de loondoorbetalingsverplichting kan aan appellante op grond van artikel 29, eerste lid, van de ZW, geen ziekengeld worden uitgekeerd. 5.5. Dat [naam stichting] geen loon heeft doorbetaald of heeft willen doorbetalen na 12 juni 2006, zoals appellante ter zitting van de Raad heeft gesteld, leidt niet tot een andere conclusie. Zoals de Raad al eerder heeft geoordeeld, is het gegeven dat [naam stichting] (verdere) loondoorbetaling weigert een civiele zaak tussen appellante en [naam stichting] als werkgever, die zonodig door appellante aan de orde kan worden gesteld in een civiele procedure bij de kantonrechter (zie de uitspraak van 22 oktober 2002, LJN AE9319). In een dergelijke procedure kan ook het ter zitting van de Raad genoemde rechtsvermoeden van artikel 7:610b van het BW betreffende de omvang van de arbeid een rol spelen. Dat staat echter buiten het door de Raad te beoordelen geschil. 5.6. Nu appellante ter zitting van de Raad haar beroep op nawerking op grond van artikel 46 van de Ziektewet heeft laten vallen, behoeft deze grief geen bespreking meer. 5.7. Uit hetgeen onder 5.4 tot en met 5.6 is overwogen, volgt dat het rechtsgevolg van het bestreden besluit – weigering van ziekengeld met ingang van 12 juni 2006 – in stand kan blijven. 6. Voor vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente, zoals door appellante verzocht is op grond van artikel 8:73 van de Awb, is geen plaats, omdat het rechtsgevolg van het bestreden besluit in stand blijft. De Raad wijst dit verzoek daarom af. 7. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) A.C. Palmboom. JL