
Jurisprudentie
BI2057
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2009-04-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers151618 / HA ZA 08-1416
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers151618 / HA ZA 08-1416
Statusgepubliceerd
Indicatie
Tussenvonnis van behandeling van bezwaar tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen die is opgesteld door de Landinrichtingscommissie voor de herinrichting Westzaan. Bezwaar heeft betrekking op vastgestelde bijdrage kavelaanvaarding als afkoopsom alsmede op vergoeding voor de gevestigde erfdienstbaarheid. Het eindvonnis van 11 maart 2009 is gepubliceerd onder LJN: BI2059.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 151618 / HA ZA 08-1416
Vonnis op bezwaar tegen de lijst der geldelijke regelingen van 3 december 2008
inzake
[reclamant],
wonende te Westzaan,
reclamant,
bijgestaan door mr. A.J.P. Schram,
tegen
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSE VOOR DE HERINRICHTING VAN WESTZAAN,
verweerster,
zetelende te Haarlem.
Partijen zullen hierna [reclamant] en de landinrichtingscommissie genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de door de landinrichtingscommissie ter inzage gelegde lijst der geldelijke regelingen, voor zover betrekking hebbend op [reclamant]
- het bezwaarschrift van [reclamant] van 2 mei 2007
- het proces-verbaal van de bezwarenbehandeling door de landinrichtingscommissie op 11 juni 2007
- het proces-verbaal van de bezwarenbehandeling door de rechter-commissaris op 19 juni 2008
- de brief van 28 augustus 2008 waarin de rechter-commissaris de behandeling van het bezwaar naar de meervoudige kamer van de rechtbank heeft verwezen
- de mondelinge behandeling door de rechtbank op 7 november 2008, bij gelegenheid waarvan de Dienst Landelijk Gebied, namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, een pleitnota heeft overgelegd en voorgelezen.
1.2. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 7 november 2008 heeft [reclamant] zijn bezwaar dat hem geen schonegrondverklaring is verstrekt voor een verdacht stukje grond op een van de hem toebedeelde percelen, ter zitting ingetrokken.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Voor het gebied Westzaan is een landinrichtingsplan als bedoeld in artikel 86 van de Landinrichtingswet (Liw) opgesteld (hierna: herinrichting Westzaan). Dit plan is op 1 september 1998 door Gedeputeerde Staten voor de provincie Noord-Holland vastgesteld.
2.2. Bij de Nadere regels betreffende de tweede schatting is als bijlage gevoegd
“Aanwijzingen en gegevens behorende bij de vaststelling van nadere regels per blok betreffende de tweede schatting, als bedoeld in artikel 210 van de landinrichtingswet”
Daarin is onder meer onder “D. Verrekenposten” vermeld:
“(…)
5. De kwaliteit van het onderhoud en de bewerkbaarheid van de percelen
Dit betreft de verrekenpost ten aanzien van de kwaliteit van het onderhoud en de bewerkbaarheid van percelen. Voor zover er geen regeling is getroffen tussen de oude en de nieuwe eigenaar zal voor de genoemde post zo nodig een verrekening plaatsvinden. Deze verrekenpost is door schatters reeds bepaald en vastgelegd voordat de kavelovergang heeft plaatsgevonden. De onderhoudstoestand en de bewerkbaarheid van de percelen wordt gewaardeerd met een toeslag volgens de onderstaande klasse-indeling in klasse 0 tot en met klasse 7 van € - 1000,- tot en met € 3.000,- per ha. De slechtste situatie krijgt € - 1000,-- toeslag.
Klasse 0 : zeer slecht € - 1000 per ha.
Klasse 1: slecht € 0 per ha.
Klasse 2: matig € 500 per ha;
Klasse 3: bijna voldoende € 1000 per ha;
Klasse 4: voldoende € 1500 per ha;
Klasse 5: ruim voldoende € 2000 per ha;
Klasse 6: goed € 2500 per ha;
Klasse 7: zeer goed € 3000 per ha;
(…)”
2.3. In het kader van de herinrichting Westzaan brengt [reclamant] 4 percelen in met een totale oppervlakte van 31.11.02 ha en netto ruilwaarde van 835.675 ruilguldens. [reclamant] krijgt 4 kavels toebedeeld met een oppervlakte van 30.31.95 ha en een netto ruilwaarde van 807.080 ruilguldens.
2.4. Ten laste van het aan [reclamant] toebedeelde kadastrale perceel gemeente Westzaan sectie C nummer 1829, is een erfdienstbaarheid van vrij uitzicht gevestigd. Daarvoor was geen vergoeding opgenomen op de lijst der geldelijke regelingen. De landinrichtingscommissie heeft [reclamant] een vergoeding van EUR 250,- aangeboden.
2.5. Van 26 maart 2007 tot en met 25 april 2007 heeft de lijst der geldelijke regelingen in de herinrichting Westzaan ingevolge artikel 213 Liw ter inzage gelegen.
2.6. [reclamant] heeft bij de landinrichtingscommissie een rekening ingediend van € 26.357,00 voor kavelaanvaardingswerkzaamheden op de percelen C1767, C 1798 en C1829.
2.7. De landinrichtingscommissie heeft [reclamant] ten behoeve van de kavelaanvaardingswerkzaamheden een vergoeding van EUR 5.056,00 aangeboden en hem ten behoeve van werkzaamheden voor verbeteringen aan een externe ontsluiting van de percelen een bedrag toegezegd van EUR 3.919,00.
2.8. De landinrichtingscommissie heef toegezegd de lijst der geldelijke regelingen aan te passen en de door [reclamant] te ontvangen bedragen, zoals genoemd onder 2.4 en 2.7, daarin op te voeren.
2.9. Bij brief van 26 februari 2007 heeft de Dienst Landelijk Gebied (hierna: DLG) [reclamant] als volgt bericht:
“(…)
Middels deze brief wil ik u uitleggen hoe de afkoopsom is berekend en opgebouwd.
De afkoopsom van € 8.974,48 bestaat uit twee onderdelen:
a. Uw berekend tegoed volgens de schatting van de staat van onderhoud van de percelen van uw inbreng is vergeleken met uw toedeling. Het onderhoud van de ingebrachte percelen is van betere kwaliteit (volgens de schattingsgegevens) dan het onderhoud van de toegedeelde percelen. Uit het doorrekenen van de schattingsgegevens volgt dat u voor kavelaanvaarding maximaal recht heeft op een bedrag van EUR 5.055,73. Uw aanvraag voor tegemoetkoming in de kosten voor kavelaanvaardingswerkzaamheden wordt om deze reden gehonoreerd tot bovengenoemd maximum.
b. Naast kavelaanvaardingswerkzaamheden vraagt u werkzaamheden (kavelpad) aan in kader van de externe ontsluiting van de nieuwe percelen. Dit is gehonoreerd en berekend op een bedrag van EUR 3.918,75.
Posten (werkzaamheden) voor kavelaanvaarding die niet passen binnen het maximum van EUR 5.055,73 komen, als gevolg van de schatting, niet in aanmerking voor vergoeding. Alleen kosten gemoeid met externe ontsluiting komen (wanneer noodzakelijk) in aanmerking voor vergoeding.
(…) Bij u is dat echter niet van toepassing.
(…)”.
3. Het geschil
3.1. [reclamant] heeft op de voet van artikel 216 Liw bezwaar gemaakt tegen de lijst der geldelijke regelingen.
Het bezwaar van [reclamant] betreft – samengevat – thans nog de volgende drie punten:
a) de definitief vastgestelde bijdrage kavelaanvaarding als afkoopsom is te laag en bedraagt minder dan de werkelijke kosten van de uitgevoerde werkzaamheden
b) de vergoeding voor de gevestigde erfdienstbaarheid ter zake het recht van uitzicht van € 250,- is te weinig gelet op het ongemak
3.2. De landinrichtingscommissie betoogt dat er geen gronden bestaan om aan de bezwaren van [reclamant] tegemoet te komen.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
a) Bijdrage kavelaanvaarding
4.1. [reclamant] heeft aan dit bezwaar ten grondslag gelegd dat de door hem ingediende kosten voor werkzaamheden zijn gemaakt ter verbetering van de kwaliteit van de grond. Volgens [reclamant] hebben de schatters van de tweede schatting over de onderhoudssituatie van het ingebrachte land en het toebedeelde land geen juiste schatting van de waarde gemaakt. [reclamant] heeft aangevoerd dat hij niet meer werkzaamheden heeft uitgevoerd dan ter opheffing van de verminderde kwaliteit van de hem toebedeelde grond. Daarbij heeft [reclamant] betoogd dat hij de hem toebedeelde grond heeft overgenomen voor dezelfde prijs als de prijs voor het door hem ingebrachte land. Nadien heeft een functiewijziging plaatsgevonden van het ingebrachte land van agrarische bestemming naar natuur, waardoor de waardering van de ingebrachte grond werd verlaagd met EUR 3.000,-- per hectare.
[reclamant] heeft met name bezwaar tegen de waardering van twee stukken grond die naast elkaar zijn gelegen, nu de grond links van de sloot lager is gewaardeerd dan de grond rechts van de sloot.
4.2. De landinrichtingscommissie heeft aangevoerd dat [reclamant] de aan hem toebedeelde percelen in een veel betere staat heeft gebracht dan de percelen die hij heeft ingebracht. [reclamant] baseert zich op een onjuiste vergelijking van de percelen, aldus de landinrichtingscommissie, omdat hij een waarderingsgrondslag hanteert die niet overeenstemt met de wijze waarop de gronden in de tweede schatting worden gewaardeerd. Die grondslag is bij de tweede schatting gebaseerd op de onderhoudssituatie. Bovendien betreft het een waardering van de ruilwaarde en niet de waarde in het agrarisch verkeer of de marktwaarde. De landinrichtingscommissie heeft voorts aangevoerd dat de regels van de tweede schatting op een juiste wijze zijn toegepast en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de waardering door de schatters. Daarbij komt dat de waarderingswerkzaamheden niet meer te controleren zijn, omdat thans niet meer is vast te stellen wat de waarde van de ingebrachte en de toebedeelde gronden was nu vrijwel alle percelen door de nieuwe eigenaren zijn bewerkt, aldus nog steeds de landinrichtingscommissie.
4.3. Uitgangspunt bij het systeem van toedeling binnen de herinrichting is dat ten laste van de gezamenlijke eigenaren in het plangebied komende kosten als bedoeld in artikel 223 van de Liw over deze eigenaren worden verdeeld naar mate van het nut dat de herinrichting voor iedere eigenaar heeft gehad. Daartoe wordt aan de hand van schattingen de kwaliteit van het onderhoud en de bewerkbaarheid van de ingebrachte percelen vergeleken met die van de toebedeelde percelen. Het kwaliteitsverschil wordt in geval de toebedeelde percelen van mindere kwaliteit zijn dan de ingebrachte percelen opgeheven met een vergoeding voor kavelaanvaardingswerkzaamheden. Voor de bepaling van de maximaal toe te kennen vergoeding zijn in de Nadere regels betreffende de tweede schatting normen vastgesteld.
4.4. Vast staat dat volgens de schattingsgegevens de door [reclamant] ingebrachte percelen van een betere kwaliteit waren dan de aan [reclamant] toebedeelde percelen. Partijen verschillen van mening over de vraag hoe hoog de vergoeding moet zijn om dit nadeel voor [reclamant] op te heffen.
4.5. Tussen het bedrag dat de landinrichtingscommissie op basis van de tweede schatting voor kavelaanvaarding ten behoeve van [reclamant] heeft vastgesteld, totaal EUR 8.974,48, en het bedrag dat [reclamant] aan kosten in rekening heeft gebracht, totaal € 26.357,00, bestaat een groot verschil.
4.6. Nu [reclamant] voldoende gespecificeerd heeft vermeld welke werkzaamheden hij heeft uitgevoerd, ligt het op de weg van de landinrichtingscommissie haar stellingen nader te onderbouwen. De landinrichtingscommissie zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om bij akte een nadere onderbouwing te verstrekken voor de stelling dat [reclamant] zijn huidige percelen in een veel betere staat heeft gebracht dan de percelen die hij heeft ingebracht. Daarbij zal zij moeten aangeven waar de verbetering ten opzichte van de ingebrachte percelen uit bestaat. Voorts moet zij onderbouwd aangeven waarin de onjuistheid van de door [reclamant] gehanteerde vergelijking is gelegen.
[reclamant] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om op die akte te reageren.
b) Vergoeding erfdienstbaarheid
4.7. [reclamant] heeft aan dit bezwaar ten grondslag gelegd dat hij in de toekomst last kan hebben van de erfdienstbaarheid en dat hij daardoor beperkt wordt in het gebruik van zijn grond. Een vergoeding van EUR 250,- is volgens [reclamant] daarvoor te weinig.
4.8. De landinrichtingscommissie heeft aangevoerd dat [reclamant] recht heeft op een vergoeding voor het vestigen van de erfdienstbaarheid, waarvoor een bedrag van EUR 250,- op de lijst der geldelijke regelingen dient te worden opgenomen. Dat bedrag is volgens de landinrichtingscommissie een adequate vergoeding, omdat de betreffende erfdienstbaarheid weinig belastend is voor [reclamant] en hem niet beperkt in zijn bezigheden op het betreffende perceel.
4.9. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de regeling Herverkaveling stelt de minister de waardering van objectieve en subjectieve factoren vast teneinde de kosten als bedoeld in artikel 223 lid 1 Liw te berekenen. Per blok stelt de minister Nadere regels voor de tweede schatting vast overeenkomstig het bij de regeling voorgeschreven model.
In de Nadere regels betreffende de tweede schatting voor de Herinrichting Westzaan is als bijlage gevoegd de “Aanwijzingen en gegevens behorende bij de vaststelling van nadere regels per blok betreffende de tweede schatting, als bedoeld in artikel 210 van de landinrichtingswet”, waarbij gevoegd is een schema en klassenindeling erfdienstbaarheden met de bijbehorende tabel waardering erfdienstbaarheden. Bij de tweede schatting als bedoeld in artikel 210 Liw zijn de erfdienstbaarheden gewaardeerd aan de hand van dat schema. Het bezwaar van [reclamant] is niet gericht tegen deze waarderingsmethodiek.
4.10. De DLG heeft ter zitting onweersproken gesteld dat [reclamant] het desbetreffende perceel volgens het geldende bestemmingsplan alleen mag gebruiken voor agrarische doeleinden en dat niet op het perceel gebouwd mag worden. Gelet hierop is de rechtbank met de landinrichtingscommissie van oordeel dat de erfdienstbaarheid slechts een gering bezwaar oplevert voor [reclamant]. Anders dan [reclamant] kennelijk meent dient bij de waardering van de erfdienstbaarheid te worden uitgegaan van de huidige situatie. Met de mogelijkheid dat het bestemmingsplan ooit ander gebruik zal kunnen toestaan behoeft geen rekening te worden gehouden. Volgens de onder 4.9 genoemde klassenindeling erfdienstbaarheden heeft [reclamant] derhalve recht op een vergoeding van EUR 250,-.
4.11. Nu in de lijst der geldelijke regelingen voor [reclamant] geen vergoeding is opgenomen voor de onderhavige erfdienstbaarheid zal de rechtbank het bezwaar in zoverre gegrond verklaren dat alsnog een verrekenpost wordt opgevoerd met een bedrag van te ontvangen van € 250,-.
4.12. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat de landinrichtingscommissie toe tot het nemen van een akte als genoemd onder 4.6, en verwijst de zaak daartoe naar de rol van 14 januari 2009,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Sicking, mr. E.L. Grosheide en mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2008.?