Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2106

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-04-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.007.306/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering die op voorhand geheel kansloos is kan misbruik van procesrecht opleveren. Echter gemotiveerd betwist dat alle opgeëiste administratieve bescheiden waren ontvangen. Kort geding ingetrokken na door wederpartij gestelde termijn, maar ruim (6 dagen) voor de geplande behandeling.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: 1. [APPELLANT 1], wonende te [woonplaats] [land], en 2. [APPELLANT 2], wonende te [woonplaats], APPELLANTEN, advocaat: mr. A. Knol, gevestigd te Amsterdam, t e g e n [GEÏNTIMEERDE], wonende te [woonplaats], GEÏNTIMEERDE, advocaat: mr. A.P.W. Tonen, gevestigd te Amsterdam. 1. Het geding in hoger beroep De partijen worden hierna [appellant 1], [appellant 2] en [geïntimeerde] genoemd. 1.1. Bij dagvaarding van 15 augustus 2007 zijn [appellant 1] en [appellant 2] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem, verder te noemen de kantonrechter, van 16 mei 2007, in deze zaak onder nummer 321824/CV EXPL 06-8885 gewezen tussen hen als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde. 1.2. In de memorie van grieven heeft [appellant 2] gesteld dat het hoger beroep door hem wordt “ingetrokken”. [Appellant 1] heeft van grieven gediend en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, alsnog, - uitvoerbaar bij voorraad – [geïntimeerde] zal veroordelen om aan [appellant 1] tegen behoorlijke wijze van kwijting te betalen de som van € 5.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2006, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties. 1.3. Daarop heeft [geïntimeerde] geantwoord en daarbij een productie overgelegd, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met hoofdelijke veroordeling van [appellant 1] en [appellant 2], naar het hof begrijpt, in de kosten van het hoger beroep. 1.4 Daarop heeft [appellant 1] een akte uitlating producties genomen, waarbij hij opnieuw bewijs heeft aangeboden. 1.5. Ten slotte zijn de stukken van beide instanties overgelegd en is arrest gevraagd. 2. Grieven Het civiele procesrecht kent niet de mogelijkeid om het hoger beroep “in te trekken”. Omdat [appellant 2] geen grieven heeft aangevoerd, zal het hof hem niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep. [Appellant 1] heeft één grief aangevoerd, waarvoor wordt verwezen naar de desbetreffende memorie. 3. Feiten De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten” onder a tot en met n, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. 4. Beoordeling 4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. [Geïntimeerde] is advocaat. [Appellant 1] is directeur en lid van de maatschap van een bedrijfsjuridische adviesorganisatie, genaamd [...]. Medio 2004 zijn partijen een samenwerkingsverband aangegaan, er op neerkomend dat [geïntimeerde] vanaf 1 september 2004 een advocatenpraktijk zou uitoefenen ten kantore van [de adviesorganisatie]. De samenwerking is begin oktober 2005 met ruzie geëindigd. Aan [geïntimeerde] is de toegang tot het kantoor van [de adviesorganisatie] ontzegd. Partijen hebben afgesproken dat [appellant 1] de boekhouding tot en met het derde kwartaal van 2005 zou afmaken en overdragen aan [geïntimeerde]. Op 18 oktober 2005 heeft [geïntimeerde] administratieve bescheiden in ontvangst genomen. Hij heeft voor ontvangst getekend, met de aantekening “niet gezien”. Bij brief van 14 juni 2006 heeft [geïntimeerde] [appellant 1] gesommeerd om de administratie over te leggen. Namens [appellant 1] heeft [appellant 2] hierop bij brief van 16 juni 2006 geantwoord dat [geïntimeerde] de administratie op 18 oktober 2005 persoonlijk in ontvangst had genomen. Op 29 juli 2006 heeft [geïntimeerde] [appellant 1] in kort geding gedagvaard en afgifte van de administratie over 2004 gevorderd. De mondelinge behandeling was vastgesteld op 7 juli 2006. Voor die datum heeft een uitvoerige correspondentie plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en [appellant 1]. Bij fax van 5 juni 2006 heeft [geïntimeerde] de voorzieningenrechter verzocht om een pro forma aanhouding van vier weken "omdat de wederpartij mij heeft toegezegd deze maand de ontbrekende stukken uit mijn administratie aan mij te doen toekomen". Bij fax van 6 juli 2006 heeft [appellant 1] de voorzieningenrechter geschreven "met stomheid" kennis genomen te hebben van voornoemde fax, de dag ervoor nog een sommatie van [geïntimeerde] ontvangen te hebben waarop door [appellant 1] niet is gereageerd en waarin expliciet was aangegeven dat de zitting doorgang zou vinden indien er geen gevolg werd gegeven aan de gestelde eisen. [Appellant 1] meldt verder dat hij met zijn gemachtigde op de zitting aanwezig zal zijn. Vanaf 11 juli 2006 geeft [geïntimeerde] wederom enige sommaties aan [appellant 1] gezonden. De mondelinge behandeling van het kort geding is nader vastgesteld op 23 augustus 2006. Bij fax van 14 augustus 2006 heeft [appellant 1] aan [geïntimeerde] bericht dat laatstgenoemde de gelegenheid krijgt om uiterlijk 16 augustus 2006 het kort geding in te trekken, bij gebreke waarvan [appellant 1] aanspraak maakt op een schadevergoeding van "minimaal € 3.500,--". [Geïntimeerde] heeft hierop bij fax van 14 augustus 2006 gereageerd met de mededeling dat het kort geding zal worden ingetrokken indien hem een afschrift wordt toegezonden van de grootboekkaarten en de kolommenbalans. [Geïntimeerde] heeft op 17 augustus 2006 de rechtbank per fax bericht het kort geding in te trekken en die dag om 13.54 uur een afschrift van deze fax aan [appellant 1] gezonden. 4.2 [Appellant 1] en [appellant 2] hebben in eerste aanleg vergoeding gevorderd van de aan de voorbereiding van het kort geding bestede uren. Daartoe hebben zij, kort gezegd, aangevoerd dat het handelen van [geïntimeerde], zoals hiervoor weergegeven, als misbruik van procesrecht moet worden gekwalificeerd en derhalve onrechtmatig jegens hen was. De kantonrechter heeft ten aanzien van [appellant 1] geoordeeld dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. Daartoe heeft hij overwogen dat nu niet vastgesteld kan worden dat de vordering van [geïntimeerde] zonder meer onzinnig was en [geïntimeerde] ruim voor de zitting heeft aangegeven zijn vordering om hem moverende redenen in te trekken, de kantonrechter onvoldoende onderbouwd acht dat het handelen van [geïntimeerde] enkel was ingegeven met het idee [appellant 1] schade te berokkenen. 4.3 De grief is gericht tegen dit oordeel van de kantonrechter. [Appellant 1] voert in dit verband onder meer het volgende aan. Door het intrekken van het kort geding zonder daarbij een voorbehoud te maken heeft [geïntimeerde] er blijk van geven dat hij in het bezit is van zijn originele administratie. Hij heeft derhalve zonder enige rechtvaardigingsgrond [appellant 1] wekenlang beziggehouden en op kosten gejaagd. Het intrekken van het kort geding op 17 augustus 2006, na afloop van de gestelde sommatie termijn, was door [geïntimeerde] dan ook zo getimed dat hij zeker wist dat de kosten door [appellant 1] al waren gemaakt. In dit verband speelt voorts een rol dat reeds ontijdig bericht was gegeven aan [appellant 1] over het aanhoudingsverzoek voor de zitting van 7 juni 2006. Nu de administratie al lang in het bezit van [geïntimeerde] was kon de uitslag van het kort geding geen andere zijn dan dat de vordering zou worden afgewezen. Indien desondanks de vordering gehandhaafd wordt, levert dat misbruik van procesrecht op nu er geen enkel te respecteren belang meer bestond, aldus –nog steeds- [appellant 1]. 4.4 [Geïntimeerde] betwist dat er sprake is geweest van misbruik van procesrecht. Hij stelt dat niet de gehele administratie aan hem is overgedragen, met name de bescheiden over 2004 zouden niet aan hem ter hand zijn gesteld. 4.5 Voorop moet worden gesteld dat partijen in beginsel de vrijheid hebben een geschil aan de rechter voor te leggen. Er kan sprake zijn van misbruik van procesrecht als een vordering wordt ingesteld waarvan moet worden aangenomen dat die op voorhand geheel kansloos is. Anders dan [appellant 1] heeft betoogd, is niet komen vast te staan dat die situatie hier aan de orde was. [Geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat hij alle administratieve bescheiden had ontvangen. Uit het enkele feit dat hij, na sommatie door [appellant 1], heeft besloten het kort geding niet door te zetten, volgt niet zonder meer dat hij alle stukken wel had ontvangen en dat een desbetreffende procedure op voorhand geheel kansloos zou zijn. Het hof ziet geen aanleiding om [appellant 1] op dit punt bewijs op te dragen. In dit geval ging het om een geschilpunt van beperkte omvang. [Appellant 1] heeft [geïntimeerde] een ultimatum gesteld het kort geding in te trekken. Daaraan heeft hij in die zin gevolg gegeven dat hij het kort geding inderdaad heeft ingetrokken, zij het niet zoals aangezegd vóór 16 augustus, maar op 17 augustus 2006. Dat tijdstip lag zo ruim voor 23 augustus 2006, de datum waarop de behandeling van het kort geding was gepland, dat voor zover [geïntimeerde] [appellant 1] al te lichtvaardig zou hebben gedagvaard, door het intrekken het mogelijk onrechtmatig karakter daaraan is komen te ontvallen, temeer daar het ging om een geschilpunt van beperkte omvang van feitelijke aard zonder juridische complicaties. 4.6 Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellant 1] en [appellant 2] worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. 5. Beslissing Het hof: verklaart [appellant 2] niet-ontvankelijk in hoger beroep; bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] hoofdelijk, zodanig dat door betaling van de een de ander in zoverre zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 251,-- aan verschotten en € 632,-- aan salaris. Dit arrest is gewezen door mrs. S.F Schütz, J.E. Molenaar, en P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2009 door de rolraadsheer.