Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2139

Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-04-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers314977 CV EXPL 08-10353
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Zorgverzekeringsovereenkomst, achterstallige premiegelden. Niet kan worden vastgesteld dat eisende partij op een eerder moment dan bij conclusie van repliek duidelijkheid heeft verschaft over de periode waarop de vordering betrekking heeft. Bij gebreke van een verzuimdatum eerder dan dan de datum van de repliek komen de gevorderde post vervallen rente en de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing in aanmerking.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Kanton Locatie Heerlen zaaknr: 314977 CV EXPL 08-10353 typ: AE Vonnis van 15 april 2009 in de zaak van ONDERLINGE VERZEKERINGS MAATSCHAPPIJ UNIVÉ ZORGVERZEKERAAR U.A., statutair gevestigd te Alkmaar, eisende partij, verder re noemen Univé, gemachtigde: A. Rouw, deurwaarder te Zwolle, tegen: [gedaagde], wonend te [woonplaats], gedaagde partij, verder te noemen [gedaagde], in persoon procederend. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij dagvaarding van 17 november 2008 heeft Univé een vordering ingesteld tegen [gedaagde]. In reactie hierop heeft [gedaagde] (bij niet ondertekend ‘verweerschrift’) voor antwoord geconcludeerd onder toevoeging van vier gefotokopieerde producties. In voortgezet debat heeft Univé - door tussenkomst van een onbekende persoon bij “Graydon Nederland B.V.” die nimmer als gemachtigde in deze zaak is gesteld - een conclusie van repliek ingediend waarbij zij haar eis heeft gewijzigd. Zij heeft zich daarbij (alsnog) beroepen op vier gefotokopieerde producties. Van de zijde van [gedaagde] is hierop gereageerd bij conclusie van dupliek onder verwijzing naar (nog) een gefotokopieerde productie. Daarna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader is vastgesteld op heden. MOTIVERING Univé vordert na wijziging van eis de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 449,82 (samengesteld uit een hoofdsom ad € 271,44, vervallen rente ad € 89,13 en buitengerechtelijke kosten ad € 89,25), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 271,44 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening. Univé heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde], als verzekering¬neemster, krachtens een met Univé gesloten zorgverzekeringsovereenkomst (met registratie¬nummer 021485652601), in totaal nog een bedrag van € 271,44 aan premiegelden verschuldigd is. Het betreft premiegelden over de periode van 23 juli 2004 tot 1 november 2004 en een eigen bijdrage over de periode van 1 juli 2005 tot 1 augustus 2005. Een specificatie hiervan heeft Univé als productie 1 bij de repliek gevoegd. Bovenstaande vordering is door [gedaagde] betwist. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het exploot van dagvaarding niet de roldatum vermeldt waartegen is gedagvaard. Dit levert volgens haar een grond op voor nietigheid van de dagvaarding. Voorts stelt [gedaagde] dat haar wederpartij bij haar oorspronkelijke eis geen juiste onderbouwing heeft gegeven van de ingestelde vordering. Univé heeft zich immers aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de vordering betrekking had op premiegelden over de periode 1 april 2005 tot en met 1 oktober 2005. Ten aanzien hiervan is [gedaagde] echter bij vonnis van 10 mei 2006 al tot betaling veroordeeld. Gelet op de door Univé verstrekte en naar thans blijkt onjuiste informatie was [gedaagde] in de veronderstelling dat de vordering betrekking had op dezelfde premieperiode als de periode waarvoor zij in rechte reeds tot betaling was veroordeeld. Eerst bij conclusie van repliek heeft Univé verklaard dat het zou gaan om achterstallige premie over de periode 23 juli 2004 tot en met 1 november 2004 en om een eigen bijdrage over de periode 1 juli 2005 tot en met 1 augustus 2005. [gedaagde] stelt bereid te zijn tot het treffen van een betalingsregeling, Zij heeft daartoe al een voorstel gedaan. Aan dit voorstel, dat er op neerkomt dat zij € 15,00 per maand zou gaan aflossen, zou volgens haar door de incassogemachtigde van Univé (Graydon) geen gevolg zijn gegeven. De kantonrechter merkt op dat een uit artikel 111 Rv voortvloeiend gebrek waarop ingevolge artikel 120 lid 1 Rv de sanctie van nietigheid is gesteld, niet zonder meer tot nietigheid leidt. Het gebrek kan immers worden hersteld of het kan worden gedekt door het verschijnen van gedaagde in het geding indien gedaagde er niet onredelijk in zijn belangen door is geschaad. Met Univé is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] nu zij in het geding is verschenen, niet in haar belangen is geschaad. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 122 lid 1 Rv slaagt het beroep van [gedaagde] op de nietigheid van de dagvaarding niet, zodat dit beroep zal worden verworpen. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] krachtens een met Univé gesloten zorgverzekeringsovereenkomst over de periode 23 juli 2004 tot 1 november 2004 achterstallige premiegelden verschuldigd is. Dat [gedaagde] een eigen bijdrage is verschuldigd voor de periode 1 juli 2005 tot 1 augustus 2005, vormt evenmin een discussiepunt tussen partijen. De gevorderde hoofdsom van € 271,44 ligt voor toewijzing gereed. Tegenover hetgeen Univé naar voren heeft gebracht, heeft [gedaagde] voldoende gemotiveerd gesteld dat zij in de overtuiging verkeerde dat de vordering betrekking had op achterstallige premiegelden waarvoor zij reeds in een eerdere gerechtelijke procedure tot betaling was veroordeeld. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat in de door Univé in het geding gebrachte aanmaningsbrieven van 12 juni 2008, 23 juni 2008, 7 juli 2008 en 5 augustus 2008 waarbij een hoofdsom van € 271,44 is gevorderd, geen melding is gemaakt van de grondslag van de vordering. Van de zijde van Univé zijn voorts geen (aan [gedaagde] gerichte) facturen in het geding gebracht op grond waarvan [gedaagde] moet worden verondersteld bekend te zijn geweest met de omstandigheid dat de hoofdsom van € 271,44 betrekking had op premiegelden over een andere periode, te weten 23 juli 2004 tot 1 november 2004. Zelfs in het exploot van dagvaarding heeft Univé haar (premie)vordering onderbouwd met de - naar later bleek - onjuiste stelling dat deze betrekking had op de periode van februari 2005 tot en met augustus 2005. Omdat tussen partijen is komen vast te staan dat [gedaagde] bij vonnis van 10 mei 2006 is veroordeeld tot betaling van achterstallige premiegelden over de periode 1 juli 2005 tot 1 augustus 2005, acht de kantonrechter het dan ook niet vreemd dat [gedaagde] meende dat door Univé (opnieuw) nakoming werd verlangd van een vordering waartoe zij reeds in rechte was veroordeeld. Nu niet kan worden vastgesteld dat Univé op een eerder moment dan op 21 januari 2009 (bij conclusie van repliek) kenbaar heeft gemaakt dat de vordering betrekking heeft op de periode van 23 juli 2004 tot 1 november 2004 (achterstallige premie) en de periode van 1 juli 2005 tot 1 augustus 2005 (eigen bijdrage), is geen verzuim ingetreden als bedoeld in artikel 6:81 BW, zodat de gevorderde post vervallen rente tot de dagvaardingsdatum zal worden afgewezen en de verdere rente eerst van 21 januari 2009 kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten geldt ook dat bij gebreke van een verzuimdatum eerder dan de datum van de reliek geen sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke werkzaamheden en kosten. Laatstgenoemde post komt dan ook evenmin voor toewijzing in aanmerking. In het licht van het bovenstaande ziet de kantonrechter tot slot aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin, dat partijen ieder de eigen kosten dienen te dragen. BESLISSING Veroordeelt [gedaagde] om aan Univé tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 271,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2009 tot aan de dag van algehele voldoening. Compenseert de kosten van dit geding aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.