Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2171

Datum uitspraak2009-04-23
Datum gepubliceerd2009-04-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 09/526
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar. Onverschoonbare termijnoverschrijding. Bekendheid van de gemachtigde van verzoekers met de onderhavige materie. Belanghebbende-begrip. Statutaire doelstelling verzoeker 1. Zicht- en afstandscriterium. Verzoekers 2 tot en met 8 onderscheiden zich niet in voldoende mate van anderen.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht procedurenummer: AWB 09/526 uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2009 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen de Noordelijke Overleggroep Bodemdaling en Bodemtrillingen Willem Beton, afdeling Friesland, kantoorhoudend te Harlingen, verzoeker 1, de besloten vennootschap Visser Transport BV, gevestigd te Lauwersoog, verzoekster 2, de besloten vennootschap Camping recreatiecentrum Lauwersoog BV, gevestigd te Lauwersoog, verzoekster 3, de vennootschap onder firma Haven Hunzegat, gevestigd te Zoutkamp, verzoekster 4, [A], wonende te [woonplaats], verzoeker 5, [B], wonende te [woonplaats], verzoeker 6, [C], wonende te [woonplaats], verzoeker 7, [D], wonende te [woonplaats], verzoeker 8, allen vertegenwoordigd door: mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder, gemachtigden: G. Kluwer en A. v.d. Broek, beiden werkzaam bij de provincie Frysân. Procesverloop Bij besluit van 2 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) aan de besloten vennootschap Nederlandse Aardolie Maatschappij (hierna: de NAM) voor het leggen, hebben, onderhouden en verwijderen van een ondergrondse gastransportleiding langs/door de provinciale weg N361, tussen kilometerpaal 40.230 en 42.760, ontheffing verleend van van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder a van de Wegenverordening provincie Fryslân. Verzoekers hebben daartegen bij brief van 22 december 2008, ontvangen bij het college op 23 december 2008, bezwaar aangetekend. Tevens hebben verzoekers zich bij brief van 6 maart 2009 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is ter zitting behandeld op 2 april 2009. Aldaar is de gemachtigde van verzoekers verschenen, alsmede [A] en [naam], secretaris van de Noordelijke Overleggroep Bodemdaling en Bodemtrillingen Willem Beton, afdeling Friesland. Het college zijn verschenen bij zijn gemachtigden. Namens de NAM verschenen, J.P. van de Water en J. Belt, beiden werkzaam bij de NAM, als juridisch medewerker/projectleider onderscheidenlijk als pijpleiding ingenieur Motivering De feiten 1.1. Bij besluit van 26 juni 2006 heeft de minister van Economische Zaken ingevolge artikel 39b van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze bepaling luidde tot 1 juli 2008, het rijksprojectbesluit "Gaswinning onder de Waddenzee vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen" vastgesteld. Voor het aanleggen en in het gebruik nemen van de productielocaties, het verrichten van boringen, het winnen van gas en het abondonneren van de productielocaties, alsmede voor het aanleggen en in gebruik nemen van aardgastransportleidingen zijn in totaal 32 uitvoeringsbesluiten genomen, waaronder twee vergunningen als bedoeld in artikel 11 van het Wegenreglement van de Provincie Groningen door het college van gedeputeerde staten van Groningen voor respectievelijke de gasleiding Lauwersoog -Anjum en de gasleiding Vierhuizen-Munnekezijl. Bij uitspraak van 29 augustus 2007 met LJN BB2499 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de beroepen tegen het rijksprojectbesluit en enkele uitvoeringsbesluiten, deels niet ontvankelijk en ongegrond verklaard. 1.2 Op 15 maart 2008 is voor de aanleg van een ondergrondse gastransportleiding van Lauwersoog naar Anjum ter hoogte van de N361, tussen kilometerpaal 40,4 tot en met 42, 7, een ontheffing van de Wegenverordening provincie Fryslân aangevraagd. Hierop heeft het college bij het bestreden besluit de gevraagde ontheffing verleend. Het geschil 2.1 Verzoekers zijn van mening dat het college in redelijkheid de ontheffing niet had kunnen verlenen, omdat onvoldoende vaststaat dat de veiligheid van de weggebruikers voldoende is gewaarborgd. 2.2 Het college stelt zich op het standpunt dat het verzoek afgewezen dient te worden, nu verzoekers om diverse redenen niet in hun bezwaar ontvangen kunnen worden. De beoordeling van het geschil De ontvankelijkheid en het beoordelingskader van het verzoek 3.1 Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. 3.2 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat voor beantwoording van de vraag of de gevraagde voorziening gelet op de betrokken belangen toewijsbaar is, mede bepalend is of de bij het bestreden besluit verleende ontheffing in bezwaar stand zal kunnen houden. 3.3 In dat kader dient allereerst de vraag te worden beantwoord of het college verzoekers in hun bezwaren kan ontvangen. Die vraag beantwoord de voorzieningenrechter ontkennend. Naar zijn oordeel hebben verzoekers niet tijdig bezwaar gemaakt en is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Als al geoordeeld moet worden dat de termijnoverschrijding hen niet tegen geworpen zou moeten worden, dan is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers ook niet in hun bezwaar ontvangen kunnen worden, omdat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter overweegt meer in het bijzonder als volgt. Ontvankelijkheid van het bezwaar: tijdigheid 3.3.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb, voor zover hier van belang, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 3:42 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht , door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws of huis-aan-huisblad, dan wel op een ander geschikte wijze. 3.3.1.1 Bij besluit van 2 april 2008 is aan de NAM ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder a van de Wegenverordening provincie Fryslân. Nu het een op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht besluit betreft, dient dit op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb te worden bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Het hiervoor genoemde besluit is op 4 april 2008 aan de aanvrager toegezonden. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb ving de bezwaartermijn derhalve aan op 5 apri1 2008. Dat betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift sloot op 16 mei 2008. Verzoekers hebben hun bezwaarschrift eerst op 23 december 2008 ingediend, derhalve buiten de bezwaartermijn. 3.3.1.2 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de geconstateerde termijnoverschrijding in redelijkheid niet aan hen kan worden tegengeworpen, daar zij niet eerder op de hoogte waren en konden zijn van de verleende ontheffing. Daarbij wijzen zij erop dat de aanvraag niet in een nieuwsblad of huis-aan-huisblad is gepubliceerd. Dit betoog treft geen doel. Voor zover al geoordeeld moet worden dat verzoekers wegens bijzondere omstandigheden niet binnen de bezwaartermijn bezwaar hebben kunnen maken, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken dat verzoekers zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hen kon worden verlangd, bezwaar hebben gemaakt. Ter zitting hebben het college en de NAM onweersproken gesteld dat in de periode van april tot september 2008 de gasleiding is aangelegd en dat die aanleg duidelijk zichtbaar was in het veld. Uit een brief van 14 november 2008 van de gemachtigde van verzoekers, gericht aan het wetterskip Fryslân blijkt, hetgeen ter zitting is bevestigd, dat verzoekers (in elk geval) in de zomer van 2008 van de aanleg van de gasleiding op de hoogte waren; zij waren toen al in gesprek met de NAM en het wetterskip Fryslân over de aanleg van de onderhavige gasleiding. Overigens mag er naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook vanuit worden gegaan dat verzoekers, die stellen dat zij dan wel hun werknemers, klanten of leden regelmatig gebruik maken van de N361, in de loop van de zomer van 2008 van de aanleg van de gasleiding op de hoogte zijn geraakt. Hoewel wetenschap met de fysieke aanleg van de gasleiding niet vanzelf betekent dat men ook op de hoogte is van de vereiste publiekrechtelijke toestemmingen, zoals de onderhavige ontheffing, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op het tijdsverloop tussen het bekend worden met de aanleg van de gasleiding en het indienen van een bezwaarschrift, zijnde minstens 3 maanden, verzoekers niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hen gevergd kon worden, bezwaar hebben gemaakt tegen de ontheffing. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat naar vaste jurisprudentie verzoekers in beginsel binnen twee weken bezwaar hadden moeten maken nadat zij alsnog op de hoogte waren gekomen van de ontheffing en in dit geval er in redelijkheid vanuit mag worden gegaan dat bij tijdig informeren bij de relevante overheidsinstanties verzoekers ruim voor 9 december 2008 op de hoogte hadden kunnen zijn van de ontheffing. Zulks te meer nu verzoekers werden bijgestaan door een professionele gemachtigde, die bovendien bekend was met de onderhavige materie. Hij is immers als gemachtigde van in elk geval twee verzoekers opgetreden in de onder rechtsoverweging 1.1. genoemde beroepsprocedure tegen het rijksprojectbesluit "Gaswinning onder de Waddenzee vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen” en enkele daarbij behorende uitvoeringsbesluiten. Ontvankelijkheid van het bezwaar: belanghebbendheid 3.3.2 Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende bestaan; degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtpersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachten hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Verzoekster 1: de Noordelijke Overleggroep Bodemdaling en Bodemtrillingen Willem Beton, afdeling Friesland 3.3.2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster 1 op 11 februari 1989 is opgericht en zich in het bijzonder bezig houdt met de gevolgen van winning van delfstoffen op de bodem, te weten bodemdaling en bodemtrillingen. Naast onderzoek, kennisuitwisseling, het geven van informatie treedt verzoekster 1 onder meer in overleg met overheidsinstanties en instanties betrokken bij delfstofwinning. Nog daargelaten of verzoekster 1 kan worden aangemerkt als een rechtspersoon en op grond daarvan ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb onder voorwaarden in rechte kan opkomen voor algemene en/of collectieve belangen die zij in het bijzonder behartigt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen die verzoekster 1 behartigt, niet door de in geding zijnde ontheffing direct worden of dreigen te worden aangetast. De verleende ontheffing ziet immers niet op het winnen van delfstoffen, maar op het transport over land van elders gewonnen delfstoffen. Voor zover verzoeksters 1 van mening is dat haar doelstelling inmiddels is verruimd, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd. Verzoekers 2 tot en met 6 3.3.2.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat de wetgever met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing heeft beoogd van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest beroep open te stellen voor een ieder. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt dient ingevolge vaste jurisprudentie betrokkene een voldoende objectief en actueel, eigen en, als sprake is van een natuurlijk persoon, een persoonlijk te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Verzoekers 2 tot en met 8 hebben aangevoerd dat zij een direct belang hebben bij de door verweerder verleende ontheffing omdat zij dan wel (enkele van) hun werknemers of klanten regelmatig gebruik maken van de provinciale N361 en zij verwachten dat door de aanwezigheid van de gasleiding in de nabijheid van deze weg hierop verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan. In dit verband hebben zij erop gewezen dat als gevolg van een calamiteit met de gasleiding de weg (plotseling) ernstig beschadigd kan worden. Aangezien verzoekers 2 tot en met 8 niet in de directe nabijheid van de N361 wonen, werken of daar een bedrijf exploiteren en niet anders dan vele anderen gebruik maken van de N361, kan hieruit reeds niet een bijzonder individueel belang worden afgeleid. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verzoekers 2 tot en met 8 een belang hebben dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. Dit betekent dat verzoekers 2 tot en met 8 ook niet in hun bezwaar ontvangen kunnen wegens het ontbreken van belanghebbendheid. Conclusie 3.4 Uit het voorgaande volgt dat er redelijkerwijs geen reden is om aan te nemen dat de verleende ontheffing in bezwaar geen stand zal houden, in aanmerking genomen dat verzoekers naar voorlopig oordeel niet in hun bezwaar ontvangen kunnen worden. Om die reden wordt het verzoek, mede gelet op de betrokken belangen, afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat zwaarwegende belangen nopen tot onmiddellijke schorsing van het bestreden besluit, terwijl daarentegen de schorsing van het bestreden besluit ingrijpende nadelige gevolgen heeft voor de NAM en haar klanten. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat de verzoekers hun stelling dat de veiligheid van de onderhavige gasleiding onvoldoende is gewaarborgd en hierdoor de kans op ongelukken onverantwoord hoog is, niet, althans onvoldoende, hebben onderbouwd. Verklaringen van terzake deskundigen ontbreken hiertoe. De verklaring van [naam], verwoord in het mailbericht van 17 januari 2009, is daartoe onvoldoende. Deze heeft weliswaar verklaard dat door omvangrijke waterhoogteverschillen in een dijk deformatieverschijnselen kunnen optreden, maar deze dat deze op elementen in de zeedijk evenwijdig aan de zeedijk, zoals een pijpleiding, een asfaltweg of een damwand, geen merkbare invloed hebben. Daarentegen blijkt uit een besluit van 9 oktober 2008 van de Minister van Economische Zaken, waarbij de minister heeft ingestemd met de ingebruikname van de gastransportleiding tussen de lokatie Lauwersoog en de lokatie Anjum GBI, waar een deel van de onderhavige gasleiding onder valt, dat een onafhankelijke deskundige, Lloyd Register Nederland BV, bij schrijven van 23 september 2008 heeft verklaard dat de ligging van de pijpleiding voldoet aan de eisen als omschreven in artikel 93 van het Mijnbouwbesluit en artikel 10.1 van de Mijnbouw. Ook hebben verzoekers hun stelling dat de veiligheid onvoldoende is gewaarborgd, omdat ten onrechte bij de aanleg van de gasleiding niet voldaan is aan de zogenaamde NEN 3651 eisen, niet nader onderbouwd, nog in het midden gelaten of die eisen in acht moeten worden genomen. 3.5 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek af. Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van B.M. van der Doef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2009. w.g. B.M. van der Doef w.g. E. de Witt Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.