Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2204

Datum uitspraak2009-04-09
Datum gepubliceerd2009-05-04
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6298 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Na eerdere uitspraak van de Raad neemt College nieuw besluit op bezwaar. Juiste uitvoering van die uitspraak betekent het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar die inhoudt dat inschaling van appellant geheel plaatsvindt vanuit de Naaldwijkse situatie. Nu dat niet is gebeurd, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd en het college moet, met inachtneming van deze uitspraak van de Raad, opnieuw beslissen op het bezwaar van appellant.


Uitspraak

07/6298 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 oktober 2007, 07/100 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland (hierna: college) Datum uitspraak: 9 april 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2009. Appellant is verschenen en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W. van IJzeren en L.C.H. van Densen, beiden werkzaam bij de gemeente Westland. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant vervulde bij de voormalige gemeente Naaldwijk tot 1 januari 2004 de functie van [naam functie] voor 0,5 fte. In de voormalige gemeente Wateringen vervulde hij tot 1 januari 2004 eveneens een dergelijke functie voor 0,5 fte. In het kader van de gemeentelijke herindeling van onder meer de genoemde gemeenten is appellant in de nieuwe gemeente Westland geplaatst in de functie van [naam nieuwe functie] voor 1 fte. 1.2. De bij die functie behorende arbeidsvoorwaarden zijn bij besluit van 1 april 2004 vastgesteld. Daarbij is bepaald dat appellant wordt ingeschaald in de nieuwe functieschaal 9, periodiek 11 (max), vermeerderd met een garantietoelage ter compensatie van het Naaldwijkse deel. Inpassing heeft vanuit de gemeente Wateringen plaatsgevonden op basis van (uitloop)schaal 9, periodiek 11 (max). Vanuit Naaldwijk heeft inpassing plaatsgevonden op grond van (1e uitloop)schaal 10, periodiek 9. Het tegen dit inschalingsbesluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 11 januari 2005. 1.3. Bij uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 mei 2006 is het beroep tegen dat besluit van 11 januari 2005 gegrond verklaard en is dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat aan appellant een toezegging is gedaan met betrekking tot de waardering van de door appellant in Wateringen vervulde functie en over de gevolgen daarvan voor de arbeidsvoorwaarden van appellant in de gemeente Westland. Daaraan heeft de rechtbank de conclusie verbonden dat het college ten onrechte een deel van de nieuwe arbeidsvoorwaarden heeft vastgesteld op basis van de functiewaardering van appellants functie in Wateringen. 1.4. Het college heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld, maar dat is bij uitspraak van de Raad van 14 december 2006 niet-ontvankelijk verklaard omdat het college de termijn voor het indienen van beroepsgronden, ook na daartoe nogmaals in de gelegen-heid te zijn gesteld, ongebruikt voorbij heeft laten gaan. 1.5. Het college heeft op 7 november 2006 andermaal besloten het bezwaar van appellant tegen het inschalingsbesluit van 1 april 2004 ongegrond te verklaren. In dit opnieuw door appellant bestreden besluit (met verzenddatum 20 november 2006) is onder meer overwogen dat van toezeggingen tot plaatsing in Westland op gelijk Naaldwijks en Waterings niveau en van inpassing / inschaling volledig op Naaldwijkse gronden niet is gebleken. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt. 3.1. De rechtbank heeft overwogen dat het toetsingskader van het beroep mede bepaald is door de onherroepelijk geworden uitspraak van 9 mei 2006. Zij heeft daarom terecht vooropgesteld dat zij diende te beoordelen of het college in het nu voorliggende bestreden besluit gevolg heeft gegeven aan die uitspraak. 3.2. De rechtbank heeft in dat kader de onder 1.5 weergegeven overweging van het college uitgelegd aan de hand van een aan het bestreden besluit gehechte notitie. De rechtbank heeft daarmee echter miskend dat die overweging van het college in strijd is met de uitspraak van 9 mei 2006. Het college zelf wist dit ook getuige het aan hem gegeven advies in de nota ter voorbereiding van de besluitvorming. Als eerste optie is daarin vermeld: “een nieuw besluit nemen waarbij rekening wordt gehouden met de (ons inziens deels onterechte) overwegingen van de Rechtbank en het salaris / de bezoldiging van betrokkene wordt ingeschaald geheel vanuit de voorheen Naaldwijkse situatie”. 3.3. Deze optie spoort met de in rechte onbestreden gebleven conclusie in de uitspraak van de rechtbank van 9 mei 2006. Juiste uitvoering van die uitspraak betekent inderdaad het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar die inhoudt dat inschaling van appellant geheel plaatsvindt vanuit de Naaldwijkse situatie. Nu dat niet is gebeurd, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd en het college moet, met inachtneming van deze uitspraak van de Raad, opnieuw beslissen op het bezwaar van appellant. 4. In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding het college met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant, die worden begroot op € 322,- wegens kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 7 november 2006 gegrond en vernietigt dat besluit; Draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad; Veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,- te betalen door de gemeente Westland; Bepaalt dat de gemeente Westland aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 355,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) M. Lammerse. HD