
Jurisprudentie
BI2246
Datum uitspraak2009-04-16
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/504 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/504 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag om als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. Niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning als burger-oorlogs-slachtoffer zoals vermeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet aangezien in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant is getroffen door onder de Wet vallend oorlogsgeweld.
Uitspraak
08/504 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 16 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 28 december 2007, kenmerk BZ 8013, JZ/E60/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2009. Appellant is daar niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In januari 2007 heeft appellant, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, bij verweerster een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. Deze aanvraag heeft appellant gebaseerd op gezondheidsklachten, die naar zijn mening een gevolg zijn van zijn oorlogservaringen in het voormalig Nederlands-Indië.
1.2. Verweerster heeft de aanvraag van appellant afgewezen bij besluit van 24 juli 2007, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning als burger-oorlogs-slachtoffer zoals vermeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet aangezien in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant is getroffen door onder de Wet vallend oorlogsgeweld.
1.3. In beroep heeft appellant deze opvatting van verweerster bestreden.
2. De Raad staat voor de vraag of, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Dienaangaande wordt overwogen als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, b, d en f, van de Wet wordt - voorzover hier van belang en kort samengevat - onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan:
degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 of gedurende de daaraan direct aansluitende periode van ongeregeldheden in het voormalige Nederlands-Indië (de zogenoemde Bersiap-periode) lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen
- ten gevolge van met de krijgsverrichtingen of ongeregeldheden direct
verbonden handelingen of omstandigheden;
- ten gevolge van direct tegen hem gerichte handelingen of maatregelen
door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden
tijdens de Bersiap-periode;
- ten gevolge van confrontatie met extreem geweld tegen derden door de
Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de
Bersiap-periode.
2.2. Uit de gedingstukken is de Raad gebleken dat de aanvraag van appellant vooral steunt op de ontwrichting van het (gezins)leven, de armoede en de dreiging die het gezin waartoe hij behoorde heeft ervaren ten gevolge van de Japanse bezetting en de onlusten gedurende de Bersiap-periode, verergerd door de gevangenschap van zijn vader van 1944 tot 1946.
De Raad stelt, overeenkomstig zijn vaste rechtspraak hierover, evenwel voorop dat algemene oorlogsomstandigheden - waaraan in meerdere of mindere mate eenieder heeft blootgestaan - niet zijn aan te merken als direct tegen de aanvrager gerichte handelingen of maatregelen in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet.Ook de gevangenschap van de vader van appellant is - hoe ingrijpend ook voor het gezin - op zichzelf niet aan te merken als tegen appellant persoonlijk gericht oorlogs-geweld in de zin van de Wet.
2.3. Appellant heeft in het bijzonder nog erop gewezen dat tijdens gevechten een mortierscherf door het dak van hun huis is geslagen, ten gevolge waarvan een groot gat in het dak ontstond.
Bij het door verweerster daarover ingestelde, zorgvuldig te noemen onderzoek, waarbij gegevens van bij verweerster bekende familieleden zijn geraadpleegd en een tweetal andere familieleden, waaronder een in 1929 geboren halfzuster, is gehoord, is noch van die omstandigheid noch van enige andere onder de Wet te brengen calamiteit bevestiging gevonden.
3. Uit het voorgaande volgt dat de door appellant genoemde omstandigheden niet tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer kunnen leiden. Voor vernietiging van het bestreden besluit bestaat dan ook geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden. De Raad merkt nog op dat hiermee niet is miskend dat appellant tijdens de oorlogsjaren en de Bersiap-periode angstige omstandigheden heeft ervaren. De erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet is echter gebonden aan de in die wet omschreven specifieke gebeurtenissen.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 april 2009.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) I. Mos.
HD