
Jurisprudentie
BI2247
Datum uitspraak2009-04-16
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/936 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/936 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. Appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet, maar heeft als gevolg van die gebeurtenis geen lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wet.
Uitspraak
08/936 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (U.S.A.) (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 16 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 november 2007, kenmerk BZ 7868, JZ/I/70/2007, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2009. Daar is appellante niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren in 1931 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, heeft in september 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. Appellante heeft deze aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indiƫ.
1.1. Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 26 april 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat appellante weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet (internering in kamp Goentoer te Malang tijdens de Bersiap-periode), maar dat zij als gevolg van die gebeurtenis geen lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wet.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
2.1. Naar uit de stukken blijkt is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op een door de psychiater R.G. Liwnicz bij appellante verricht medisch onderzoek en ontvangen informatie van de huisarts van appellante. In de medische adviezen is aangegeven dat de bij appellante aanwezige psychische klachten zich uiten in sporadisch voorkomende nachtmerries en huilbuien, maar dat de met deze klachten gepaard gaande beperkingen zodanig gering zijn dat niet gesproken kan worden van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wet. Met betrekking tot de lichamelijke klachten (visusklachten, duizelingen, vergeetachtigheid en doorgemaakte beroertes) is geoordeeld dat deze niet in verband kunnen worden gebracht met het oorlogsgeweld, maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan.
2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van de onder 2.1 genoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, ingenomen standpunt. De Raad heeft in de medische gegevens evenmin een grond gezien om aan te nemen dat de uit de psychische klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat en is met verweerster van oordeel dat niet blijkt van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wet.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 april 2009.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) I. Mos.
HD