
Jurisprudentie
BI2262
Datum uitspraak2009-04-21
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/641027-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/641027-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Artikel 38s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Tussentijdse beoordeling van de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van ISD-maatregel. De raadkamer gaat uit van het beslissingskader zoals uiteengezet in het arrest van het Gerechtshof Arnhem d.d. 21 juli 2003
(LJN: AI0167).
De behandeling van onder meer de verslavingsproblematiek is niet van de grond gekomen en de veroordeelde gebruikt nog steeds illegale drugs. Gelet hierop zal de invrijheidstelling van de veroordeelde waarschijnlijk wederom leiden tot harddrugsgebruik en de daarmee gepaard gaande verwervingscriminaliteit. De invrijheidstelling zal dus naar verwachting ernstige overlast tot gevolg hebben.
Het gebrek aan medewerking door de veroordeelde wordt niet als onwil aangemerkt, maar vindt zijn oorzaak in de beperkingen van de veroordeelde en in zijn geestesgesteldheid. Naar het de raadkamer voorkomt, zal er (binnen de huidige setting) geen verbetering optreden in de psychische toestand van de veroordeelde. Mede gelet hierop zal het voortzetten van de maatregel niet kunnen bijdragen aan het beheersbaar maken van de individuele verslavingsproblematiek van de veroordeelde.
Gelet op het voorgaande doet zich een situatie voor waarin de maatregel in beginsel beëindigd dient te worden. Een onmiddellijke beëindiging van de maatregel zou betekenen dat de veroordeelde op straat komt te staan; dat acht de raadkamer gelet op diens toestand onwenselijk. Een beëindiging van de ISD-maatregel per 1 juli 2009 biedt de gelegenheid om passende opvang voor de veroordeelde te zoeken.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/641027-08
Datum uitspraak: 21 april 2009
beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer voor strafzaken, naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 509aa van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde],
geboren op xx-xx-1961 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
zonder vaste woon- of verblijfplaats, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond, Stadsgevangenis Rotterdam te Hoogvliet,
raadsman mr. W.A.E.M. Amesz, advocaat te Rotterdam.
PROCEDURE
Bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank d.d. 22 september 2008, is de veroordeelde opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. Daarbij is ex artikel 38s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, zes maanden na het onherroepelijk worden van de uitspraak.
Op de griffie van de rechtbank is binnengekomen het bericht van het Openbaar Ministerie als bedoeld in artikel 38s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is gevoegd een verklaring d.d. 26 maart 2009 van de directeur van de inrichting waar de veroordeelde verblijft omtrent de stand van de uitvoering van het verblijfsplan van de veroordeelde.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in de openbare raadkamer van
7 april 2009. De officier van justitie mr. Bonnes, de veroordeelde en zijn raadsman zijn gehoord.
MOTIVERING
De veroordeelde heeft een lage intelligentie, grenzend aan zwakbegaafdheid, en lijdt aan een (chronisch) schizofrene stoornis (paranoïde type) met wanen en hallucinaties. Hij is wantrouwend en vertoont verregaande antisociale persoonlijkheidskenmerken. Hij neemt geen verantwoording voor zijn gedrag. Vanaf 1985 gebruikt hij harddrugs. In verband met de hiermee gepaard gaande verwervingscriminaliteit is hij veelvuldig veroordeeld en heeft al eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen.
In eerdergenoemd vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank
d.d. 22 september 2008, is de veroordeelde wederom een ISD-maatregel opgelegd. De met de tenuitvoerlegging daarvan belaste autoriteiten is in overweging gegeven om de veroordeelde binnen het ISD-traject te plaatsen in een - gegeven zijn problematiek - passende omgeving en om zich daadwerkelijk en wellicht meer dan tijdens het eerdere ISD-traject in te spannen om de verdachte te bewegen zich voor interventies open te stellen. Teneinde vinger aan de pols te houden, is ex artikel 38s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht ambtshalve beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, zes maanden na het onherroepelijk worden van de uitspraak.
De directeur van de inrichting heeft in de verklaring van 26 maart 2009 uiteengezet dat de
veroordeelde meerdere malen is gemotiveerd door de trajectbegeleider om deel te nemen aan een ISD-traject, maar dat hij dit heeft geweigerd. Hij heeft ook geweigerd om een psycholoog te spreken en hij wil geen medewerking verlenen aan een zogenoemde Risc-afname, waarmee de kans op recidive wordt gemeten. Voorts is bij een urinecontrole het gebruik van opiaten gebleken. Op zijn omgeving maakt de veroordeelde een warrige indruk.
De officier van justitie heeft gesteld dat maatstaf is of voortzetting van de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is. Doel van de maatregel is te bekijken of er bijzondere zorg nodig is, resulterend in plaatsing in een beschermde woonvorm. Hiervoor is een risico-analyse nodig. Tevens moet er gewerkt worden aan het voorkomen van terugval in het oude gedrag. Probleem is echter dat de veroordeelde niet meewerkt aan het ISD-traject, want hij weigert te praten over een risico-analyse en over de zorg die hij nodig heeft. Het lukt niet om met hem te praten, laat staan dat hij trainingen kan volgen. Gelet op het voorgaande is er nog geen oplossing voor de problematiek van de veroordeelde en dient de ISD-maatregel voort te duren.
De raadsman heeft betoogd dat er, gelet op de verklaring van de directeur van de inrichting van 26 maart 2009, niets is gedaan in de inrichting. Zijn cliënt wordt daar niet geholpen. De weigering van zijn cliënt om een risico-analyse te laten maken, hoeft geen beletsel te zijn om hem te begeleiden en te behandelen, mede omdat er al eens een risico-analyse is gemaakt. In dit verband wordt verwezen naar het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 21 januari 2008. In dat rapport is aangegeven dat naar opvang en behandeling in een gesloten setting (long stay) zou moeten worden gezocht. Gedacht werd aan afdeling de Heuve in Beilen. Misschien kan de veroordeelde ook worden behandeld bij Bouman GGZ. Tevens wijst de raadsman erop dat zijn cliënt al herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat hij terug wil naar Marokko. Gelet op het voorgaande verzoekt de raadsman om de ISD-maatregel op te heffen. Zonodig kan dit onder voorwaarden.
De raadkamer overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht strekt de ISD-maatregel tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive.
Ingevolge artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht strekt, indien de veroordeelde verslaafde is dan wel ten aanzien van hem andere specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt, de maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek dan wel van die andere problematiek.
Bij beantwoording van de vraag of voortzetting van de maatregel is vereist, dan wel of de maatregel dient te worden opgeheven, gaat de raadkamer uit van het navolgende beslissingskader zoals uiteengezet in het arrest van het Gerechtshof Arnhem
d.d. 21 juli 2003 (LJN: AI0167). Allereerst zal vastgesteld worden of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten ernstige overlast als gevolg van - hernieuwde - verslavingsproblematiek in geval van invrijheidstelling. Vervolgens zal worden bezien of het voortzetten van de maatregel zal kunnen bijdragen aan het beheersbaar maken van de individuele verslavingsproblematiek.
De veroordeelde is in het verleden veelvuldig met politie en justitie in aanraking geweest in verband met het plegen van strafbare feiten om te kunnen voorzien in zijn zucht naar drugs. In het ISD-traject is de behandeling van onder meer de verslavingsproblematiek niet van de grond gekomen. Tevens is gebleken dat de veroordeelde nog steeds illegale drugs gebruikt. Gelet hierop zal de invrijheidstelling van de veroordeelde waarschijnlijk wederom leiden tot harddrugsgebruik en de daarmee gepaard gaande verwervingscriminaliteit. De invrijheidstelling zal dus naar verwachting ernstige overlast tot gevolg hebben.
De (laat ondernomen) pogingen om de veroordeelde te laten deelnemen aan trainingen zijn tot nog toe vruchteloos gebleven. Het gebrek aan medewerking door de veroordeelde wordt echter niet als onwil aangemerkt, maar vindt zijn oorzaak in de beperkingen van de veroordeelde en in zijn geestesgesteldheid. In dit verband wordt opgemerkt dat de veroordeelde bij het horen een zeer verwarde indruk maakte en niet bij de realiteit was.
Naar het de raadkamer voorkomt, zal er (binnen de huidige setting) geen verbetering optreden in de psychische toestand van de veroordeelde. Mede gelet hierop zal het voortzetten van de maatregel niet kunnen bijdragen aan het beheersbaar maken van de individuele verslavingsproblematiek van de veroordeelde.
Gelet op het voorgaande doet zich een situatie voor waarin de maatregel in beginsel beëindigd dient te worden. Een onmiddellijke beëindiging van de maatregel zou betekenen dat de veroordeelde op straat komt te staan; dat acht de raadkamer gelet op diens toestand echter onwenselijk. Een beëindiging van de ISD-maatregel per 1 juli 2009 biedt de gelegenheid om passende opvang (bijvoorbeeld in het kader van de Wet BOPZ) voor de veroordeelde te zoeken. Gelet hierop zal de maatregel met ingang van die datum worden beëindigd.
Bij het nemen van deze beslissing is gelet op artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De meervoudige raadkamer van de rechtbank Rotterdam
beëindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd aan [naam veroordeelde], voornoemd met ingang van 1 juli 2009.
Deze beslissing is genomen door mr. Wiersinga, voorzitter, en mrs. Van Boven en Benaissa, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Heijde, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2009.