Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2279

Datum uitspraak2009-04-21
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808394/1/V2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Proceskostenvergoeding / bedrag in bestreden besluit ten onrechte niet vastgesteld / Besluit proceskosten bestuursrecht
Het besluit op bezwaar is in strijd met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb, voor zover daarin is nagelaten het bedrag van de proceskostenvergoeding vast te stellen, nu ingevolge deze bepaling het bedrag van de in bezwaar te vergoeden kosten bij dit besluit moet worden vastgesteld. Derhalve kon, anders dan de rechtbank heeft overwogen, vaststelling van het bedrag niet achterwege blijven, omdat het uit het Bpb zou zijn te herleiden en de staatssecretaris niet heeft aangegeven het bedrag niet te willen voldoen. De grief slaagt.


Uitspraak

200808394/1/V2. Datum uitspraak: 21 april 2009 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 17 oktober 2008 in zaak nr. 08/3773 in het geding tussen: [appellant] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij brief van 21 augustus 2007 heeft M. Jesus Vieira (hierna: de vreemdeling) bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Bij besluit van 24 januari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aanvraag, onder ongegrondverklaring van het bezwaar, afgewezen en het verzoek tot vergoeding van de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs gemaakte kosten toegewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 17 oktober 2008, verzonden op 22 oktober 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 november 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen als eerste en tweede grief is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. In de derde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte rechtmatig heeft geacht dat in het besluit op bezwaar het bedrag van de proceskostenvergoeding onvermeld is gebleven en dat daar is volstaan met een verwijzing naar het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb). Daartoe betoogt de vreemdeling dat de enkele opmerking ter zitting van de gemachtigde van de staatssecretaris dat het bedrag vermoedelijk op € 644,00 uit zal komen geen vaststelling van het bedrag vormt. 2.2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb, wordt, voor zover thans van belang, ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, het bedrag van de te vergoeden kosten overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief vastgesteld bij de beslissing op het bezwaar. Ingevolge de bijlage wordt het bedrag van die kosten vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig een lijst en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. 2.2.2. In het besluit op bezwaar is overwogen dat het verzoek om vergoeding van proceskosten wordt gehonoreerd, dat de redelijkerwijs gemaakte kosten derhalve voor vergoeding in aanmerking komen en dat de vergoeding plaatsvindt aan de hand van de bepalingen van het Bpb. 2.2.3. Het besluit op bezwaar is in strijd met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb, voor zover daarin is nagelaten het bedrag van de proceskostenvergoeding vast te stellen, nu ingevolge deze bepaling het bedrag van de in bezwaar te vergoeden kosten bij dit besluit moet worden vastgesteld. Derhalve kon, anders dan de rechtbank heeft overwogen, vaststelling van het bedrag niet achterwege blijven, omdat het uit het Bpb zou zijn te herleiden en de staatssecretaris niet heeft aangegeven het bedrag niet te willen voldoen. De grief slaagt. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is nagelaten het besluit van 24 januari 2008 te vernietigen, voor zover in dat besluit het bedrag van de proceskostenvergoeding niet is vastgesteld. In zoverre komt dat besluit eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover vernietigd. 2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 oktober 2008 in zaak nr. 08/3773, voor zover daarbij is nagelaten het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 24 januari 2008, kenmerk 0302-07-6059, te vernietigen, voor zover in dat besluit het bedrag van de daarin in verband met de behandeling van het bezwaar toegekende proceskostenvergoeding niet is vastgesteld; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre gegrond; IV. vernietigt voormeld besluit van 24 januari 2008 in zoverre; V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 januari 2008, voor zover vernietigd; VII. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VIII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink voorzitter w.g. Zwemstra ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2009 91-592. Verzonden: 21 april 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak