
Jurisprudentie
BI2296
Datum uitspraak2009-04-24
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6190 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6190 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Juistheid en volledigheid van de beperkingen. Aan appellant kan worden toegegeven dat op grond van de beschikbare informatie van zijn behandelaars sprake lijkt te zijn van meer psychische klachten en problemen dan de psychiater heeft aangegeven. Dit is voor de Raad echter geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van de psychiater en de juistheid van diens bevindingen. Appellant heeft geen medisch stuk van zijn behandelaars dan wel van een andere ter zake deskundige overgelegd waarin de bevindingen van de psychiater en de reactie van de bva worden bestreden.
Uitspraak
07/6190 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 september 2007, 06/7984 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. M. Verbraaken-Vooys, advocaat te ’s-Gravenhage.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Rijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 26 juli 2005 is de aan appellant toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, met ingang van 26 september 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van
29 augustus 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar van 29 augustus 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – het volgende overwogen. Het medisch onderzoek is niet onzorgvuldig geweest en het oordeel van de verzekeringsartsen is niet onjuist. De rechtbank heeft erop gewezen dat volgens de verzekeringsarts de aandacht van appellant goed was te trekken en goed was vast te houden, dat de verzekeringsarts geen kenmerken van evidente psychopathologie zijn gebleken, dat bovendien de bezwaarverzekeringsarts appellant heeft laten onderzoeken door een psychiater en dat vanwege de buikklachten, de slaapproblemen en het ondergewicht van appellant een urenbeperking is aangenomen. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML), aldus de rechtbank die in dit verband heeft overwogen dat de informatie van de internist van appellant in de medische beoordeling is betrokken en dat de informatie van het NOAGG, Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg, niets toevoegt aan datgene wat al bekend was geworden uit de psychiatrische expertise die op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts is verricht. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat de signaleringen (ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid) afdoende zijn toegelicht en dat de functiebelasting niet is gerelativeerd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de overschrijding van de toegestane frequentie wordt gecompenseerd doordat de maximale belasting niet wordt bereikt en dat de geselecteerde functies terecht passend zijn bevonden.
4. Appellant heeft in hoger beroep – evenals in bezwaar en beroep – aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet tot het verrichten van arbeid in staat is. Hij heeft daarbij opgemerkt dat uit de informatie van NOAGG meer psychische klachten en problemen blijken dan uit de rapportage van de door de bezwaarverzekeringsarts ingeschakelde psychiater E.F. van Ittersum.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en aan de juistheid en de volledigheid van de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen.
5.3.1. De verzekeringsarts G. Karatas heeft in zijn rapport van 8 juni 2005 aangegeven dat bij appellant sprake is van maagklachten, van ondergewicht, energieverlies en spanningsklachten. Op grond van die klachten heeft Karatas in de FML van 8 juni 2005 een aantal beperkingen, waaronder een – forse – urenbeperking, opgenomen. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn in zijn rapport van 11 juli 2006 aangegeven dat niet is gebleken dat de maagklachten en het ondergewicht van appellant het gevolg zijn van een ziekte en/of een gebrek en daarom niet tot meer beperkingen aanleiding geven. Vanwege de psychische klachten van appellant heeft Van Duijn informatie opgevraagd bij het NOAGG waar appellant onder behandeling stond. Bovendien heeft hij appellant laten onderzoeken door de (externe) psychiater
Van Ittersum. Op grond van diens bevindingen, weergegeven in diens rapport van 26 juni 2006 en inhoudende dat er geen aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis of een ziekte en/of gebrek in psychiatrische zin, dat sprake is van heimwee naar het land van herkomst en van acculturatieproblemen, heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat appellant ook in psychisch opzicht niet meer beperkt moet worden geacht dan in de FML van 8 juni 2005 is aangegeven.
5.3.2. De Raad is van oordeel dat uit de door appellant overgelegde medische informatie niet kan worden afgeleid dat de bevindingen van de verzekeringsartsen onvoldoende recht doen aan de toestand waarin appellant zich op de datum in geding bevond. De Raad ziet daarom geen reden om niet uit te gaan van de beperkingen zoals die in de FML van
8 juni 2005 zijn neergelegd.
5.3.3. Aan appellant kan worden toegegeven dat op grond van de beschikbare informatie van zijn behandelaars sprake lijkt te zijn van meer psychische klachten en problemen dan psychiater Van Ittersum heeft aangegeven. Dit is voor de Raad echter geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van Van Ittersum en de juistheid van diens bevindingen. De Raad betrekt hierbij de omstandigheid dat appellant geen medisch stuk van zijn behandelaars dan wel van een andere ter zake deskundige heeft overgelegd waarin de bevindingen van Van Ittersum en de reactie van de bezwaarverzekeringsarts Van Duijn in diens rapport van 17 november 2006 op de bevindingen van het NOAGG worden bestreden.
5.4.1. Uitgaande van de op 8 juni 2005 vastgestelde FML overweegt de Raad daarom, met de rechtbank, dat appellant op de datum in geding, 26 september 2005, in staat kon worden geacht tot het vervullen van de functies ‘produktiemedewerker voedingsmiddelen industrie’, ‘produktiemedewerker textiel, geen kleding’ en ‘inpakker’, hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
5.4.2. Anders dan appellant is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de belasting van de geselecteerde functies niet – ontoelaatbaar – is gerelativeerd en dat een overschrijding van de maximaal toegestane frequentie wordt gecompenseerd doordat de maximale belasting niet wordt bereikt.
6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM