Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2299

Datum uitspraak2009-04-24
Datum gepubliceerd2009-04-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6211 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Uitgaande van de juistheid van de FML wordt appellante geacht de voorgehouden functies te kunnen vervullen.


Uitspraak

07/6211 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle - Lelystad van 28 september 2007, 07/386 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009. Appellante is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. R.M.H. Rokebrand. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 18 juli 2006 is de WAO-uitkering aan appellante per 18 september 2006 van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer herzien naar 35-45%. 2. Bij besluit van 19 januari 2007 is het bezwaar van appellante tegen voormeld besluit gegrond verklaard en de WAO-uitkering aan appellante per 18 september 2006 van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer herzien naar 45-55%. 3.1. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen dat besluit op bezwaar gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. 3.2. Wat de medische kant van de zaak betreft heeft de rechtbank daartoe overwogen dat zij geen reden ziet de medische grondslag van het besluit op bezwaar voor onjuist te houden. Er is sprake geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de daaruit getrokken conclusies zijn op overtuigende wijze onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat bij de afwijkingen in de lumbale wervelkolom (zonder ernstige pathologie) waarvan in het door appellante in beroep ingebrachte radiologiebericht van 15 maart 2007 melding wordt gemaakt lichte beperkingen passen waarmee in de FML al voldoende rekening is gehouden. Ook overigens zijn geen nadere (medische) gegevens ingebracht die een ander licht werpen op de belastbaarheid van appellante op de datum in geding of die leiden tot twijfel aan de juistheid daarvan. Er bestaat dan ook geen aanleiding tot het inwinnen van advies bij een medisch deskundige, aldus de rechtbank. 3.3. Wat de arbeidskundige kant van de zaak betreft heeft de rechtbank daartoe overwogen dat de schatting kan worden gedragen door de functies die daaraan ten grondslag zijn gelegd, maar dat, aangezien eerst in de beroepsfase de signaleringen (ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid) bij die functies volledig zijn toegelicht, het besluit op bezwaar dient te worden vernietigd met bepaling dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. 4.1. Het door appellante ingestelde hoger beroep is beperkt tot het door de rechtbank geheel in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar. 4.2. In haar hoger beroepschrift heeft appellante volstaan met te verwijzen naar hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en vervolgens te stellen dat ook de rechtbank de ernst van haar medische klachten heeft miskend alsook dat zij onverminderd van mening is dat zij reeds om medische redenen in het geheel niet in staat om arbeid te verrichten. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat hetgeen appellante in haar hoger beroepschrift heeft aangevoerd geen aanleiding geeft tot het innemen van een ander standpunt. Desgevraagd heeft een bezwaararbeidsdeskundige bij rapport van 3 september 2008 toegelicht waarom naar zijn - door het Uwv onderschreven - mening de als tweede aan de schatting ten grondslag gelegde functie huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334) de in de FML vastgelegde belastbaarheid van appellante niet te buiten gaat. 4.3. Nader, (eerst) bij brief van 16 februari 2009, heeft appellante in een zeer uitgebreid aanvullend hoger beroepschrift met bijlagen aangevoerd dat en waarom naar haar mening de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar niet geheel in stand had mogen laten en zij (per 18 september 2006) in aanmerking komt voor een volledige WAO-uitkering. Die bijlagen betreffen een brief van een orthopedisch chirurg van 11 augustus 2008 in reactie op een brief met vragen vanwege appellante van 3 juli 2008 en een brief van een internist van 21 augustus 2008, eveneens in reactie op een brief met vragen vanwege appellante. 4.4. Heel kort samengevat komt het betoog van appellante op het volgende neer: 1. het gewijzigde Schattingsbesluit (in werking getreden per 1 oktober 2004) op basis waarvan de WAO-uitkering per 18 september 2006 is herzien, is strijdig met het in artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden alsook artikel 14 van dat verdrag neergelegde proportionaliteitsbeginsel en had dus op haar - geboren op 15 november 1965 en dus ten tijde in geding nog niet 45 jaar oud - niet mogen worden toegepast; het oude Schattingsbesluit had dienen te worden toegepast en op basis daarvan zou zij onverminderd volledig arbeidsongeschikt zijn bevonden; 2. ten onrechte is zij in de bezwaarfase niet gezien door de bezwaarverzekeringsarts; 3. ten onrechte is op zowel energetische als preventieve gronden geen beperking tot en met maximaal 2 - 3 uur per dag en maximaal 15 uur per week toegepast; in dit verband is gesteld dat appellante lijdt aan onder meer de ziekte van Menière, dat bij haar fibromyalgie is gediagnosticeerd en dat van een werkgever niet in redelijkheid kan worden verlangd dat hij iemand als appellante in dienst neemt met de mogelijkheid van 50% uitval wegens weliswaar eenmaal per maand een aanval van migraine, doch een herstelperiode van doorgaans minimaal vier dagen per aanval; 4. de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies gaan alle haar belastbaarheid te buiten. 4.5. Bij brief van 27 februari 2009 - met als bijlagen een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 februari 2009 en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 februari 2009 - heeft het Uwv gereageerd op de in het aanvullende hoger beroepschrift aan de orde gestelde aspecten. 4.6 Naar het oordeel van de Raad zijn met de in 4.5 genoemde rapporten de door appellante in haar hoger beroepschrift aan de orde gestelde aspecten in voldoende mate besproken en is daarin afdoende gemotiveerd dat de grieven van appellante niet leiden tot een ander standpunt. 4.7 Wat aspect 1 betreft volstaat de Raad in het voetspoor van het Uwv met verwijzing naar zijn uitspraken van 10 juli 2008 (LJN BD8561) en 13 februari 2009 (LJN BH2837). 4.8. Wat aspect 2 betreft overweegt de Raad het volgende. Appellante is vanwege het Uwv bij brief van 8 november 2006 uitgenodigd voor een hoorzitting op 11 december 2006 (waarvoor op 7 november 2006 telefonisch een afspraak met haar was gemaakt) onder aantekening dat ter hoorzitting een bezwaarverzekeringsarts aanwezig kan zijn en dat, als appellante aanwezig is, een medisch onderzoek kan worden gedaan. Bij brief van 30 november 2006 heeft appellante uitdrukkelijk te kennen gegeven om psychische en fysieke redenen af te zien van het bijwonen van een hoorzitting. Bij die brief heeft appellante niet te kennen gegeven in de gelegenheid te willen worden gesteld op een ander tijdstip te worden gehoord en mogelijk onderzocht. Onder die omstandigheden kan het Uwv niet met vrucht worden tegengeworpen dat zij tijdens de bezwaarfase niet is gezien door de bezwaarverzekeringsarts. Uit zijn rapport van 13 december 2006 valt niet af te leiden dat de bezwaarverzekeringsarts niet had mogen volstaan met afgaan op de tot dan beschikbare medische gegevens, waaronder het van 18 oktober 2005 daterende rapport van verzekeringsgeneeskundig onderzoek van appellante waarin is vermeld dat appellante het spreekuur op 14 oktober 2005 heeft bezocht en dat in overleg met appellante is volstaan met een beperkt lichamelijk onderzoek, en appellante had behoren op te roepen om op het spreekuur te verschijnen. 4.9. Wat aspect 3 betreft sluit de Raad zich aan bij het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 februari 2009 onder opmerking dat uit de gedingstukken niet kan blijken dat appellante eerder van de ziekte van Menière melding heeft gemaakt. 4.10. Wat aspect 4 betreft overweegt de Raad dat, uitgaande van de juistheid van de FML, met de bezwaararbeidsdeskundige in diens rapport van 24 februari 2009 moet worden vastgesteld dat de werkzaamheden die bij vervulling van de functie met sbc-code 111334 en ook de andere twee aan de schatting ten grondslag gelegde functies moeten worden verricht, de belastbaarheid van appellante niet te buiten gaan. 5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd. 6. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.C.A. Wit. JL