
Jurisprudentie
BI2305
Datum uitspraak2009-04-24
Datum gepubliceerd2009-04-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6884 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6884 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Op grond van de beschikbare medische informatie kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen in staat moet zijn de werkzaamheden te verrichten verbonden aan de aan haar voorgehouden functies.
Uitspraak
07/6884 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 november 2007, 06/5671
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Brouwen-Morren, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door B. de Weijer.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij bestreden besluit van 20 september 2006 heeft het Uwv gehandhaafd de verlaging van de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, met ingang van 16 mei 2006 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.1. De rechtbank was, gezien de stukken, van oordeel dat het Uwv op grond van medische onderzoeksgegevens op adequate en zorgvuldige wijze de klachten van appellante had beoordeeld en gemotiveerd de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkheden Lijst had vastgesteld.
2.2. De rechtbank heeft geen reden gezien de door het Uwv aan appellante voorgehouden functies ongeschikt te oordelen.
2.3. Omdat echter pas in beroep de geschiktheid van de geduide functies voldoende toegelicht was, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en heeft zij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand gelaten.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan hetgeen zij heeft aangevoerd over haar beperkingen. Zij lijdt aan rug-, nek- en whiplashklachten. Zij is van mening dat haar beperkingen te licht zijn ingeschat, met name de beperkingen die ondervonden worden als gevolg van aandacht- en concentratiestoornissen, zitten, staan en trillende handen.
3.2. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft appellante haar standpunt herhaald dat er diverse overschrijdingen in de voorgehouden functies voorkomen, waarbij het Uwv onvoldoende aangetoond heeft dat appellante in medisch opzicht in staat is deze functies te vervullen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad kan de rechtbank volgen in haar oordeel dat op grond van de beschikbare medische informatie kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De Raad neemt in aanmerking dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van appellantes klachten en met deze klachten ook rekening gehouden hebben bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van appellante.
4.4. Voorts heeft appellante ook in hoger beroep geen medische gegevens overlegd die de Raad aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen inzake haar belastbaarheid op 16 mei 2006.
4.5. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat van de zijde van het Uwv voldoende inzichtelijk is gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen in staat moet zijn de werkzaamheden te verrichten verbonden aan de aan haar voorgehouden functies.
4.6. Het hoger beroep slaagt niet.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
KR