Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2322

Datum uitspraak2009-04-02
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 08/1548
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoewel betrokkene strafrechtelijk is veroordeeld ter zake van diefstal op de werkplek, is het reïntegratietraject toch voortgezet. Derhalve geen sprake van het belemmeren van het reïntegratietraject. Ten onrechte toepassing gegeven aan sanctiebepaling van Afstemmingsverordening, die immers slechts ziet op verwijtbare gedragingen in het kader van de WWB en geen punitief karakter heeft.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/1548 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2009 inzake [eiser], te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. M.J. van de Laar, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder, gemachtigde mr. J.L.J. Martens Procesverloop Bij besluit van 26 maart 2007 heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd, inhoudend dat eisers uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) wordt verlaagd met 100% met ingang van 1 maart 2007 tot 31 maart 2007. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 25 maart 2008 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep is behandeld ter zitting van 25 maart 2009, waar eiser is verschenen in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden in bezwaar de aan eiser opgelegde maatregel, die strekt tot verlaging van eisers WWB-uitkering met 100% gedurende één maand, heeft gehandhaafd. 2. De rechtbank gaat uit van de navolgende relevante feiten en omstandigheden. Eiser ontvangt sinds 24 augustus 2005 een WWB-uitkering, aanvankelijk naar de norm voor een alleenstaande en vanaf 6 oktober 2006 naar de norm voor gehuwden. Wegens het belemmeren van de re-integratie is eiser reeds tweemaal eerder een sanctie opgelegd van 100% gedurende één maand, respectievelijk gedurende twee maanden. De in dat kader door eiser ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard bij uitspraken van de rechtbank van 14 maart 2007, AWB 06/4251, en van 4 juni 2007, AWB 06/4761. Op 16 juni 2006 is eiser opgenomen in een traject via Sterk in Werk. Op 13 oktober 2007 is eiser een schriftelijke waarschuwing opgelegd wegens het belemmeren van het re-integratietraject, waarbij is aangegeven dat, indien eiser wederom geen medewerking verleent aan het re-integratietraject, verweerder op grond van artikel 18, derde lid, van de WWB zal overgaan tot het onbeperkt sanctioneren. Dit houdt in dat eiser eens in de drie maanden zal worden uitgenodigd door zijn casemanager om te bezien of hij zijn gedrag gecorrigeerd heeft, waarbij het recht op uitkering opnieuw zal worden bezien. Op 21 maart 2007 is bij verweerder gemeld dat eiser strafrechtelijk is aangehouden in verband met de diefstal van twee dozen scheerapparaten van Sterk in Werk. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien - ondanks de eerdere aanzegging dat bij het wederom geen medewerking verlenen aan het re-integratietraject een sanctie voor onbepaalde tijd zal worden opgelegd - eiser bij primair besluit van 26 maart 2007 opnieuw een sanctie op te leggen van 100% gedurende één maand. Verweerder heeft hierbij mede in overweging genomen dat Sterk in Werk ondanks de diefstal voornemens is het ingezette re-integratietraject – op een andere werkplek - voort te zetten, aangezien eiser het werk bij Sterk in Werk leuk vond en omdat het tot aan de diefstal redelijk goed ging. 3. Verweerder heeft in bezwaar de opgelegde maatregel gehandhaafd conform het advies van de Commissie voor bezwaarschriften. Eiser heeft naar de mening van verweerder gedragingen vertoond, waardoor zijn re-integratie is belemmerd. Eiser is door de politierechter veroordeeld terzake van diefstal van twee dozen scheerapparaten op de werkplaats waar het re-integratietraject werd ingevuld. Dit handelen wordt door verweerder aangemerkt als een verwijtbare zware gedraging die de re-integratie belemmert. De opgelegde sanctie van 100% gedurende een maand is in overeenstemming met de ernst en de verwijtbaarheid van de gedraging. Hoewel eiser is gewaarschuwd dat hij, indien hij wederom geen medewerking verleent aan het re-integratietraject, onbeperkt gesanctioneerd kan worden, is daarvan afgezien omdat niet duidelijk is of uitsluiting voor onbepaalde tijd een corrigerende werking met zich zal brengen. Bij deze beslissing heeft tevens een rol gespeeld dat het re-integratiebedrijf het traject met eiser continueert. 4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en is van mening dat verweerder ten onrechte aan hem een sanctie heeft opgelegd. Eiser stelt, kort samengevat, dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde verduistering c.q. diefstal van scheerapparaten. Eiser is ten onrechte strafrechtelijk veroordeeld terzake van diefstal en door een misverstand is nagelaten daartegen hoger beroep in te stellen. Er is naar de mening van eiser dan ook geen sprake van verwijtbare gedragingen welke de re-integratie belemmeren. Subsidiair merkt eiser op dat er nog geen eerdere onherroepelijke beslissing lag, zodat er ook geen grond was om een 100% sanctie toe te passen. 5. De rechtbank overweegt als volgt. 6. Aan de WWB ligt het uitgangspunt ten grondslag dat een ieder primair zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de bestaanskosten. Als uitvloeisel van dit beginsel wordt van bijstandsgerechtigden een actieve houding verwacht ten aanzien van de inschakeling in het arbeidsproces. In verband hiermee zijn aan het recht op bijstand de in artikel 9, eerste lid, van de WWB genoemde verplichtingen strekkende tot inschakeling in de arbeid verbonden. 7. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WWB stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. 8. Ingevolge het tweede lid van dit artikel verlaagt het college overeenkomstig de verordening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB de bijstand onder meer indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. 9. Ingevolge artikel 8 eerste lid aanhef en onder b van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid. 10. Ter uitvoering van voornoemd artikel 8 heeft de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven de Afstemmings- en fraudeverordening 2007 (verder: de verordening) vastgesteld. 11. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de verordening hebben gedragingen die re-integratie belemmeren een verlaging van de uitkering tot gevolg. De omvang van de verlaging bedraagt als richtlijn: a. 25% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een verwijtbare lichte gedraging; b. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een verwijtbare zware gedraging. 12. De rechtbank stelt vast dat eiser voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op het verrichten van arbeid in dienstbetrekking, en dat op hem van rechtswege de arbeidsverplichtingen zoals vermeld in art. 9, eerste lid, van de WWB rusten. 13. Met verweerder moet worden vastgesteld dat eiser strafrechtelijk is veroordeeld terzake van diefstal op de werkplek, welke veroordeling onverkort als uitgangspunt dient te worden genomen, ongeacht eisers ontkenning dat hij zich aan het ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt. Echter wat daarvan ook zij, de diefstal op de werkplek heeft er niet toe geleid dat het re-integratietraject is beëindigd. Immers, uit de gedingstukken blijkt dat het re-integratiebedrijf het traject met eiser heeft voortgezet, zij het dat hij te werk is gesteld op een andere werkplek. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat het gedrag van eiser, hoe laakbaar ook, de re-integratie heeft belemmerd. Verweerder heeft dan ook ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 7 van de verordening juncto artikel 18, tweede lid, van de WWB. In dat verband merkt de rechtbank op dat deze algemeen verbindende voorschriften geen punitief karakter hebben. Deze bepalingen hebben uitsluitend betrekking op verwijtbare gedragingen in het kader van de toepassing van de WWB en bieden verweerder niet de mogelijkheid om aan eiser, die strafrechtelijk reeds is afgestraft, een nadere straf op te leggen terzake van het plegen van een strafbaar feit. 14. Het vorenstaande brengt met zich dat het besluit op bezwaar dient te worden vernietigd wegens een onjuiste toepassing van artikel 7 van de verordening juncto artikel 18, tweede lid, van de WWB. 15. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard. 16. Nu het vorenstaande met zich brengt dat rechtens slechts nog maar één beslissing mogelijk is, namelijk het herroepen van het primaire besluit waarbij aan eiser een maatregel is opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, zoals hierna vermeld. 17. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • waarde per punt € 322,00; • wegingsfactor 1. 18. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Eindhoven aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00 dient te worden vergoed. 19. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit op bezwaar; - verklaart het bezwaar gegrond; - herroept het primaire besluit; - bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar; - gelast de gemeente Eindhoven aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 39,00; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00; - wijst de gemeente Eindhoven aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden; - bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier. Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter in tegenwoordigheid van B.V.H. Harperink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009. Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Afschriften verzonden: