Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2324

Datum uitspraak2009-04-24
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/580009-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

De vordering van de officier van justitie tot plaatsing ter observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum te Utrecht is afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Parketnummer: 06/580009-09 AANHOUDING Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank op 24 april 2009. Tegenwoordig: mr. Gilhuis, voorzitter, mrs. Hemrica en Hödl, rechters, mr. Krol, officier van justitie, en mr. Buitenhuis, griffier. Uitgeroepen wordt de zaak tegen na te noemen verdachte. De verdachte: [verdachte], geboren te [plaats op 1965], wonende te [plaats], thans verblijvende in penitentiaire inrichting te Vught, is niet verschenen. Evenmin is verschenen de raadsman van verdachte, mr. I. Vreeken, advocaat te Zutphen. De voorzitter deelt mee dat op de ter terechtzitting van 17 april 2009 is medegedeeld dat de rechtbank heden beslist op de vordering van de officier van justitie. De voorzitter deelt namens de rechtbank de volgende beslissingen mee. Onderzoek naar de geestvermogens 1. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 17 april 2009 plaatsing ter observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna: PBC) gevorderd. Om die reden heeft de officier van justitie ook verzocht om aanhouding van de zaak. De officier van justitie is van mening dat de rechtbank op basis van de huidige rapporten onvoldoende is ingelicht over de geestvermogens van verdachte. Naast de adviezen van GZ-psycholoog drs. J.Harkink en psychiater dr. J.J. van Egmond, is de officier van justitie van mening dat de veelheid en de ernst van de feiten, de voorgeschiedenis van verdachte en de omstandigheid dat verdachte in het verleden reeds een TBS-maatregel heeft opgelegd gekregen, een dergelijke ingrijpende maatregel rechtvaardigen. Verdachte schuwt het geweld niet en in 2008 is verdachte weer delicten gaan plegen, waarbij ook geweld is gebruikt. 2. De raadsman heeft zich terechtzitting van 17 april 2009 verzet tegen observatie van verdachte, nu hij niet de noodzaak daartoe ziet. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte in de gelegenheid dient te worden gesteld een nieuw gesprek met Harkink aan te gaan. De raadsman leest het rapport van Harkink aldus, dat eerst bij weigering van verdachte om mee te werken aan onderzoek het PBC in zicht komt. Volgens de raadsman heeft Harkink niet bedoeld dat verdachte thans door het PBC dient te worden onderzocht. De raadsman heeft zich niet verzet tegen aanhouding van deze zaak, indien verdachte opnieuw in de gelegenheid wordt gesteld voor een gesprek met Harkink. De raadsman heeft voorts verzocht om psychiater Van Egmond ter zitting als deskundige te horen, teneinde hem te bevragen over zijn conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. 3. De verdachte heeft ter terechtzitting van 17 april 2009 verklaard niet mee te willen werken aan een onderzoek door het PBC. Wel heeft hij zich bereid verklaard een gesprek met Harkink aan te gaan. Als redengeving voor de weigering destijds heeft de verdachte aangevoerd dat hij toen nog niet goed was ingesteld op de medicijnen. 4. De rechtbank overweegt naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie als volgt. In de zaak van verdachte heeft de officier van justitie opdracht gegeven tot het verrichten van een multidisciplinair onderzoek. In dat kader hebben psychiater dr. J.J. van Egmond en Psycholoog drs. J. Harkink over verdachte gerapporteerd. Psychiater dr. J.J. van Egmond heeft in zijn rapport van 14 april 2009 de rechtbank onder meer geconcludeerd tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en voorts de rechtbank geadviseerd verdachte terbeschikkingstelling met bijzondere voorwaarden op te leggen. Psycholoog drs. J. Harkink heeft er in zijn rapport van 4 maart 2009 melding van gemaakt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychologische onderzoek. Het is volgens Harkink zeer goed denkbaar dat de aanwezige psychopathologie doorwerkt in de ten laste gelegde feiten (indien deze worden bewezen). Harkink heeft de rechtbank in overweging gegeven verdachte klinisch te laten onderzoeken in het PBC, indien verdachte volhardt in zijn weigering en de rechtbank nader geïnformeerd wil worden. 5. De rechtbank ziet thans onvoldoende aanleiding om af te wijken van de aanvankelijk gekozen opzet van het onderzoek naar de geestesvermogens van verdachte. In deze zaak is in eerste instantie opdracht gegeven tot een rapportage door psycholoog en psychiater. De psycholoog heeft niet ten volle kunnen rapporteren door een weigering tot medewerking van verdachte. De verdachte heeft zich ter terechtzitting van 17 april 2009 uitdrukkelijk bereid verklaard mee te werken aan een gesprek met deskundige Harkink. Nu psychiater Van Egmond geen aanleiding voor observatie heeft gezien en psycholoog Harkink uitsluitend observatie heeft geadviseerd als verdachte zou volharden in zijn weigering tot medewerking aan een psychologisch onderzoek, zal de vordering tot observatie worden afgewezen. Nu verdachte mee zal werken met het psychologisch onderzoek, zal psycholoog Harkink meer inhoudelijk over verdachte kunnen rapporteren. De rechtbank draagt de officier van justitie op er voor zorg te dragen dat psycholoog Harkink (of een collega) nader zal rapporteren over verdachte. 6. Vragen die bij de officier van justitie en de verdediging bestaan over de rapportage van psychiater Van Egmond kunnen geredresseerd worden op een nadere terechtzitting, waarop psychiater Van Egmond als deskundige zal worden gehoord. De rechtbank schorst, het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd, teneinde drs. J. Harkink (of een collega) in de gelegenheid te stellen nader te rapporteren over verdachte. Daarnaast draagt de rechtbank de officier van justitie op er voor zorg te dragen dat de reclassering (nader) over verdachte rapporteert, wanneer de uitkomst van de rapportage van drs J. Harkink (in combinatie met die van dr. J.J. van Egmond) daartoe aanleiding geeft . De rechtbank stelt de uiterste termijn waarbinnen het onderzoek ter terechtzitting dient te worden hervat op drie maanden. Deze termijn is langer dan een maand om de klemmende reden dat moet worden aangenomen dat een kortere termijn ontoereikend zal zijn voor het afronden van het psychologisch onderzoek, eventuele rapportage door de reclassering en het appointeren van de zaak ter voortzetting van de behandeling ter terechtzitting. De rechtbank beveelt de oproeping van verdachte tegen de nader te bepalen terechtzitting met kennisgeving daarvan aan zijn raadsman. De rechtbank beveelt voorts de oproeping van dr. J.J. van Egmond, psychiater te Deventer, teneinde op die zitting als getuige-deskundige gehoord te worden.