Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2343

Datum uitspraak2008-05-15
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers07/725 GEMWT
Statusgepubliceerd


Indicatie

Last onder dwangsom om oorspronkelijke op het perceel aanwezige woning af te breken.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: 07/725 GEMWT Uitspraak in het geding tussen: [eiser] te [plaats], eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem verweerder. 1. Bestreden besluit Besluit van verweerder van 19 maart 2007, verzonden op 22 maart 2007. 2. Feiten Eiser heeft op 31 augustus 1999 een bouwvergunning gekregen voor het oprichten van een woning op [het perceel te plaats]. Op de bouwtekeningen behorend bij de vergunning is vermeld dat de op dit perceel aanwezige oude woning zou worden gesloopt. Tijdens de bouw heeft verweerder vastgesteld dat in afwijking van de verleende vergunning wordt gebouwd. Overleg tussen partijen heeft ertoe geleid dat eiser een nieuwe aanvraag heeft ingediend met een gewijzigd bouwplan. Op 17 augustus 2001 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend. Bij primair besluit van 6 december 2005 heeft verweerder aan eiser onder andere een last onder dwangsom opgelegd om uiterlijk op 30 maart 2006 de oorspronkelijk aanwezige woning op [het perceel te plaats] afgebroken te hebben en het sloopafval te hebben afgevoerd. De dwangsom bedraagt € 15.000,00 per week tot een maximum van € 30.000,00. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het daartegen namens eiser gemaakte bezwaar in zoverre ongegrond verklaard en het dwangsombesluit in stand gelaten. 3. Procesverloop Namens eiser heeft mr. A. Oldengarm, advocaat te Arnhem, bij brief van 27 april 2007 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 25 januari 2008 heeft de gemachtigde van eiser nog nadere stukken overgelegd. Het beroep is behandeld ter zitting van 7 februari 2008, waar eiser en zijn echtgenote zijn verschenen, bijgestaan door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D. van der Zwaag. 4. Motivering Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten aan eiser een last onder dwangsom op te leggen, inhoudende de sloop van de oorspronkelijk aanwezige woning op [het perceel te plaats]. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Op het betreffende perceel is van toepassing het bestemmingsplan Buitengebied 1991 van de gemeente Lochem (hierna: het bestemmingsplan). De rechtbank stelt voorop dat, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 13 november 2002, AB 2003, 187), het niet voldoen aan een sloopvoorwaarde in een bouwvergunning is aan te merken als bouwen in afwijking van de bouwvergunning en derhalve als overtreding van artikel 40 van de Woningwet. Vast staat dat verweerder op 31 augustus 1999 aan eiser een bouwvergunning heeft verleend strekkende tot het oprichten van een woning. Op de bij die vergunning behorende en daarvan deel uitmakende situatietekening staat de oorspronkelijke woning eveneens ingetekend met de vermelding “te slopen”. De van deze bouwvergunning deel uitmakende tekening is zo duidelijk dat deze als expliciete voorwaarde tot sloop van de oorspronkelijke woning is aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank moet het voor eiser als verkrijger van de vergunning duidelijk zijn geweest waartoe hij op grond van de vergunning is gerechtigd en gehouden. Vast staat echter eveneens dat verweerder op 17 augustus 2001 wederom een bouwvergunning heeft verleend aan eiser, waarbij op hetzelfde perceel volgens een gewijzigde bouwaanvraag een woning wordt opgericht. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat door het verlenen van de bouwvergunning van 17 augustus 2001, welk besluit formele rechtskracht heeft verkregen, de geldigheid van de vergunning van 31 augustus 1999 is verstreken. De rechtbank stelt vast dat noch in de bouwvergunning van 17 augustus 2001, noch op de situatietekening behorende bij die vergunning de voorwaarde tot sloop van de oorspronkelijke woning is vermeld, zodat het er voor moet worden gehouden dat verweerder niet langer een sloopvoorwaarde aan de vergunning heeft verbonden. Verweerder is dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet bevoegd handhavend op te treden tegen het bouwen in afwijking van de bouwvergunning. Echter, het perceel waarop het onderhavige geschil betrekking heeft, is op de plankaart aangeduid met ‘W1’, met de bestemming woondoeleinden. Artikel 15, tweede lid, onder a, van het bestemmingsplan bepaalt dat op deze gronden per bestemmingsaanduiding één eengezinswoning toelaatbaar is. Hoewel het besluit van 17 augustus 2001 formele rechtskracht heeft verkregen en eiser zijn woning met vergunning heeft gebouwd, laat dit onverlet dat door de bouw van de nieuwe woning en het in stand laten van de oorspronkelijke woning op het perceel twee woningen aanwezig zijn, zodat een met het bestemmingsplan strijdige situatie is ontstaan. Verweerder was derhalve bevoegd tot handhavend optreden. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van de bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag een bestuursorgaan worden gevergd hiervan af te zien. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Niet is gebleken dat een concreet zicht bestaat op legalisering van het met de planvoorschriften strijdige situatie, nu het bestemmingsplan zelf geen mogelijkheid biedt tot het verlenen van vrijstelling van de bepaling van artikel 15, tweede lid, onder a, van het bestemmingsplan, en evenmin inmiddels een voorontwerp tot wijziging van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie dat handhavend optreden zodanig onevenredig is te achten in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had dienen af te zien. De redenen welke eiser heeft aangevoerd om de oorspronkelijke woning in stand te laten, te weten het wegens het anders situeren van de oprit wegvallen van de noodzaak tot verwijdering van de woning, of het voornemen om er een gastenverblijf in te maken, acht de rechtbank in dezen van onvoldoende gewicht. Het beroep is ongegrond. 5. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond; Aldus gegeven door mr. A.H.J.J. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2008 in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen als griffier.