Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2369

Datum uitspraak2009-04-28
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers231630 \ CV EXPL 09-74
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Partijen hebben ter beeindiging van de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst een vaststellingsovereenkomst gesloten en zijn daarin onder meer overeengekomen dat werknemer afstand zou doen van zijn bestaand tegoed aan 'verlofdagen'. Partijen houdt in deze procedure verdeeld of in die 'verlofdagen' eveneens begrepen zaten de aanspraak van werknemer op tijdspaarfondsdagen ex artikel 57a cao voor de Bouwnijverheid. De kantonrechter oordeelt aan de hand van de "Haviltex"-formule dat in de door werknemer gedane afstand van zijn tegoed aan 'verlofdagen' geen tijdspaarfondsdagen geacht kunnen worden begrepen te zijn geweest.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector kanton Zaaknummer: 231630 CV EXPL 09-74 Vonnis van de kantonrechter te Roermond d.d. 28 april 2009, in de zaak van: [eiser in de hoofdzaak, tevens incidenteel eiser], wonende te [woonplaats], Duitsland, [adres], eiser in de hoofdzaak, tevens incidenteel eiser, gemachtigde: mr. G.J. Sjoer, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Couwenbergh Aanneming B.V., gevestigd te 6017 CA Thorn aan de Sleestraat 17, gedaagde in de hoofdzaak, tevens incidenteel gedaagde, gemachtigde: mr. H.G.S. de Groot. 1. Het verloop van de procedure Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende door partijen uitgewisselde processtukken: • het exploot van dagvaarding d.d. 5 januari 2009, met bijlagen, • de conclusie van antwoord, met bijlagen, • het tussenvonnis d.d. 10 februari 2009 en de ingevolge dit tussenvonnis op 23 maart 2009 gehouden comparitie van partijen. Ter comparitie van partijen is de zaak op vonnis gesteld, waarvan de uitspraak is bepaald tegen heden. 2. De vaststaande feiten Uit het over en weer door partijen naar voren gebrachte kunnen de volgende vaststaande feiten worden geput: • eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident, [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident], is per 4 januari 2005 bij gedaagde in de hoofdzaak, tevens gedaagde in het incident, Couwenbergh BV, in dienst getreden in de functie van machinist tegen een salaris van EUR 2.492,80 bruto per vier weken; • op deze arbeidsovereenkomst is de cao voor de bouwnijverheid van toepassing geweest in de opvolgende versies daarvan; • in deze cao voor de bouwnijverheid is, laatstelijk in artikel 57a van die cao, een tijd spaarfonds voorzien in die vorm, dat Couwenbergh BV telkens binnen 14 dagen na afloop van een loonbetalingsperiode het tijdevenredig deel van een aantal bedragen op de rekening van [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] in dit tijdspaarfonds diende te storten, en wel van: ? acht procent vakantietoeslag, ? de waarde van de bovenwettelijke vakantiedagen, ? de waarde van de 10 vrij opneembare roostervrije dagen, ? de waarde van drie werkdagen, ter compensatie van een eventueel beroep op kort verzuim en/of de tweede en derde ziekmelding in een jaar; • de aldus door Couwenbergh BV aan het tijdspaarfonds gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst afgedragen bedragen heeft [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] van zijn kant nooit aangesproken; aldus is er per 11 september 2008 sprake geweest van een aan [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] toekomend tijdspaarfondstegoed als tegenwaarde van (onder meer) 54 (werk)dagen; • op 11 september 2008 heeft Couwenbergh BV [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] op staande voet ontslagen op grond van werkweigering, terwijl [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] zich daartegen heeft verzet; • in deze situatie heeft Couwenbergh BV een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding ingediend, hetgeen - nadat [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] daaraan voorafgaand een verweerschrift had ingediend - heeft geleid tot een mondelinge behandeling d.d. 5 november 2008; • ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling hebben partijen onderling een vaststellingsovereenkomst gesloten en zijn zij overeengekomen de kantonrechter te Roermond bevoegd te maken tot oordelen (gelet op artikel 21 EEX-verordening), heeft Couwenbergh BV het ontslag op staande voet d.d. 11 september 2008 ingetrokken en haar verzoek tot ontbinding veranderd in een onvoorwaardelijk verzoek; in dat verband hebben partijen de kantonrechter vervolgens verzocht de arbeidsovereenkomst te willen ontbinden met ingang van 29 december 2008, waarbij aldus een loondoorbetalingverplichting op Couwenbergh BV kwam te rusten ten aanzien van de periode van 11 september 2008 tot 30 december 2008; [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] werd daarbij ontslagen van zijn verplichting overeengekomen werkzaamheden verder te verrichten, waartegenover [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] afstand deed van zijn bestaand tegoed aan "verlofdagen" (het tegoed aan verlofdagen werd geacht op te worden genomen in de periode tot 30 december 2008). 3. De stellingen en vorderingen van [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] stelt zich, naar de kern genomen, op het standpunt dat onder de door hem gedane afstand van zijn bestaand tegoed aan verlofdagen slechts zijn aanspraak op bovenwettelijke vakantiedagen en vrij opneembare roostervrije dagen (in totaal 30 stuks per jaar) begrepen is geweest, niet ook het tegoed in de vorm van een financiële aanspraak op het tijdspaarfonds, zoals gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst vanaf 4 mei 2005 opgebouwd als tegenwaarde van 54 "tijdspaarfondsdagen". De door hem op 5 november 2008 gedane afstand heeft dan ook in concreto slechts betrekking gehad op 10,5 verlofdagen, zoals die voor [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] kenbaar zijn geweest aan de hand van de meest recente salaris specificatie. Couwenbergh BV heeft dan ook ten onrechte deze hierboven bedoelde 54 "tijdspaarfonds dagen" verrekend in het kader van haar eindafrekening per 29 december 2008 en daarmee is een bruto bedrag gemoeid van EUR 6.730,56. Indien er al onverhoopt enige aanspraak op het tijdspaarfonds met het loon over de periode tot de 30 december 2008 verrekend mocht kunnen worden, dan geldt dat in ieder geval al niet voor de aanspraak op het tijdspaarfonds die voorafgaand aan 2008 werd opgebouwd. Dit betreft een tegoed als tegenwaarde van 36 "tijdspaarfondsdagen" en daarmee is een bedrag gemoeid van EUR 4.487,04, bruto. Op deze gronden vordert [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident]: - bij wege van voorlopige voorziening op voet van artikel 223 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering: veroordeling van Couwenbergh BV tot betaling van het netto equivalent van het loon over 36 dagen ten bedrage van EUR 4.487,04, bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2008, veroordeling van Couwenbergh BV tot verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties op straffe van een dwangsom van EUR 100,00 per dag met ingang van de vierde dag na betekening van dit vonnis, veroordeling van Couwenbergh BV in de incidentele proceskosten, - en in de hoofdzaak: verklaring voor recht dat de volgens de partijafspraak opgebouwde, doch niet opgenomen verlofdagen die geacht worden te zijn opgenomen, uitsluitend de op de loon- specificaties vermelde verlofsaldi betreft, veroordeling van Couwenbergh BV tot betaling van het netto equivalent van het loon over 54 dagen ter waarde van EUR 6.730,56, bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2008, een en ander onder verrekening van het in het incident reeds toe te wijzen bedrag met verhoging en rente, veroordeling van Couwenbergh BV tot versterking van deugdelijke bruto/netto specificaties op straffe van een dwangsom van EUR 100,00 per dag met ingang van de vierde dag na betekening van dit vonnis, kosten rechtens. 4. Het verweer van Couwenbergh BV Het standpunt van Couwenbergh komt erop neer dat er uiteindelijk geen wezenlijk verschil aan de orde is tussen de door [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] bedoelde bovenwettelijke vakantiedagen en vrij opneembare roostervrije dagen enerzijds en de aanspraak op vrije dagen anderzijds zoals die opgenomen kunnen worden ten laste van het financiële tegoed bij het tijdspaarfonds. In beide gevallen komt de financiële last immers bij Couwenbergh BV te liggen. In de situatie van bovenwettelijke vakantiedagen en vrij opneembare roostervrije dagen in die zin dat zij simpelweg loon dient te betalen aan [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] zonder dat [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] verplicht is te werken, in de situatie van opname van "tijdspaarfonds-dagen" in die zin dat zij op voorhand, van betaalperiode tot betaalperiode, het loon reeds heeft betaald in de vorm van tijdevenredige afstortingen in het tijdspaarfonds. Couwenbergh BV is er dan ook op 5 november 2008 in het kader van de door partijen op de die dag gesloten vaststellingsovereenkomst vanuit gegaan dat [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] mede de aanspraak op 54 tijdspaarverlofdagen op het oog had toen hij - bij monde van zijn rechtsgeleerde en ter zake kundige gemachtigde - aangaf afstand te doen van zijn tegoed aan verlofdagen. Om die reden heeft Couwenbergh BV dan ook de tegenwaarde van deze 54 dagen verrekend bij de opstelling, hernieuwd, van een eindafrekening per 29 december 2008. 5. Het oordeel van de kantonrechter Het geschil tussen partijen in de onderhavige zaak komt neer op de uitleg van het begrip “verlofdagen” in de door partijen op 5 november 2008 gesloten vaststellingsovereenkomst, waarin partijen onder meer afspraken dat [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] afstand deed van zijn opgebouwde, nog niet opgenomen tegoed aan "verlofdagen". Zulke uitleg van het begrip "verlofdagen" dient plaats te vinden aan de hand van de bij partijen bekend veronderstelde, ter comparitie van partijen besproken "Haviltex"-formule. Tegen deze achtergrond wordt het volgende overwogen. De door [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] gedane afstand van zijn tegoed aan "verlofdagen" moet worden geduid in een situatie van een daaraan voorafgegaan ontslag op staande voet. Op het moment van het sluiten van de overeenkomst werd dat ontslag op staande voet wederom ingetrokken en daarmee en daardoor ontstond in principe een verplichting tot doorbetaling van loon voor Couwenbergh BV op voet van het bepaalde bij artikel 7: 628 Burgerlijk Wetboek. Deze verplichting tot doorbetaling van loon heeft uit de aard der zaak niet slechts betrekking gehad kunnen hebben op het “kale”, periodiek verschuldigde loon, doch moet tevens op financiële arbeidsvoorwaarden anderszins betrekking hebben gehad, zoals die nu eenmaal dwingend aan een herlevende dienstbetrekking verbonden zijn of kunnen zijn. Tot deze anderszins in beeld komende arbeidsvoorwaarden behoort de in de wet voorziene aanspraak op vakantie, zoals die in de artikelen 7: 634 en volgende Burgerlijk Wetboek is geregeld. Die aanspraak op vakantie impliceert ingevolge de wet ter gelegenheid van het einde van een arbeidsovereenkomst - zoals partijen voor ogen stond met ingang van 29 december 2008 - een recht voor [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] op een uitkering in geld ingevolge artikel 641. In dat artikel is dit recht op uitbetaling van vakantie in geld evenwel nadrukkelijk uitgesloten voor zoveel artikel 639, tweede lid, van toepassing is. Dat laatste nu betreft juist een aanspraak op "tijdspaarfondsdagen", zoals die in de onderhavige procedure aan de orde zijn. Dat betekent derhalve dat [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] tegen de achtergrond van de hem in de wet toegekende aanspraak op uitkering van vakantiedagen in geld en de in de wet gemaakte uitzondering voor met tijdspaarfondsdagen vergelijkbare vakantiedagen, niet erop bedacht behoefde te zijn dat Couwenbergh BV desalniettemin ook deze tijdspaarfondsdagen voor ogen stonden, toen er werd gesproken over "verlofdagen" waarvan [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] afstand wilde doen. Bij beoordeling achteraf moet daarom worden geoordeeld dat het op de weg van Couwenbergh BV heeft gelegen om haar zienswijze ten aanzien van verrekening van tijdspaarfondsdagen nadrukkelijk en met zoveel woorden aan [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] c.q. zijn gemachtigde kenbaar te maken, bij gebreke waarvan [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] daar niet op bedacht heeft hoeven zijn. In feite zijn partijen het erover eens dat Couwenbergh BV dat nu juist niet heeft gedaan en heeft volstaan erop te wijzen "dat [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] nog een groot aantal verlofdagen had" waarmee de periode tot aan 30 december 2008 overbrugd kon - gaan - worden. Aldus moet geoordeeld worden dat het gelijk aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] is gelegen in die zin dat wettelijke vakantiedagen en vrij opneembare roostervrije dagen geacht kunnen worden begrepen te zijn geweest in de door hem gedane afstand van een tegoed aan "verlofdagen", doch niet tevens ook de hierboven bedoelde tijdspaarfondsdagen. Couwenbergh BV is dan ook ten onrechte overgegaan tot verrekening van de - tussen partijen onbetwiste - 54 dagen c.q. de financiële tegenwaarde daarvan ten bedrage van EUR 6.730,56 bruto. Dit oordeel leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] in de hoofdzaak integraal voor toewijzing gereed liggen, zulks met uitzondering slechts van de door Couwenbergh BV bestreden termijn van drie dagen na betekening, welke zij terecht als te kort aanmerkt om daarin de door [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] bedoelde bruto/netto specificaties (extern) te kunnen doen vervaardigen; te dien aanzien zal het voorstel van Couwenbergh BV worden gevolgd deze termijn op drie weken te bepalen. Door en met deze uitkomst van de procedure in de hoofdzaak kan [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] in het incident niet meer geacht worden enig rechtens relevant belang te hebben bij een incidentele deel- veroordeling. In het incident zullen de vorderingen van [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] dan ook van de hand moeten worden gewezen. Daarbij wordt overigens aangetekend dat de veroordeling in de hoofdzaak uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, om reden dat ter comparitie van partijen is gebleken dat [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] onroerend goed bezit en het door Couwenbergh BV met een enkel woord genoemde restitutierisico niet aan zulke uitvoerbaarheid bij voorraad in de weg staat. Er wordt daarom in de hoofdzaak - onder ambtshalve matiging van de wettelijke verhoging tot 10 procent om reden dat er geen sprake is geweest van pure betalingsonwil, doch van ruimte voor discussie - en in het incident beslist zoals hierna te verwoorden. Bij deze uitkomst van de procedure heeft [eiser in de hoofdzaak, tevens eiser in het incident] te gelden als de in het incident in het ongelijk gestelde partij, terwijl Couwenbergh BV dat is in de hoofdzaak, hetgeen tot veroordeling in de proceskosten leidt zoals hierna aangegeven. 6. Beslissing In het incident: Wijst de vorderingen van incidenteel eiser alle af. Veroordeelt incidenteel eiser in de incidentele proceskosten aan de zijde van incidenteel gedaagde tot op heden begroot op nihil. In de hoofdzaak: Verklaart voor recht dat de volgens de partijafspraak opgebouwde, doch niet opgenomen verlofdagen die geacht worden te zijn opgenomen, uitsluitend de op de loonspecificaties vermelde verlofsaldi betreft. Veroordeelt gedaagde in de hoofdzaak tot betaling van het netto equivalent van het loon over 54 dagen ter waarde van EUR 6.730,56 bruto, vermeerderd met de tot 10 procent gematigde wettelijke verhoging en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2008 tot de dag van algehele voldoening. Veroordeelt gedaagde in de hoofdzaak voorts tot verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties van het hiervoren genoemde bedrag van EUR 6.730,56, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 100,00 voor elke dag dat gedaagde in de hoofdzaak na drie weken na betekening van dit vonnis nalatig mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen. Veroordeelt gedaagde in de hoofdzaak tenslotte in de proceskosten tot op heden aan de zijde van eiser in de hoofdzaak begroot op een bedrag van EUR 786,98, waaronder een bedrag van EUR 500,00 voor gemachtigdensalaris. Verklaart dit vonnis - voor zover een ten uitvoer te leggen veroordeling inhoudend - tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns, kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 28 april 2009 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. typ: coll: mlzr: