Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2370

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-05-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers104.003.199
Statusgepubliceerd


Indicatie

Pensioenpolis; overzetting door een assurantietussenpersoon.


Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM Nevenzittingsplaats Arnhem Sector civiel recht zaaknummer 104.003.199 arrest van de tweede civiele kamer van 20 januari 2009 inzake de naamloze vennootschap AXA Leven N.V., gevestigd te Utrecht, appellante, advocaat: mr. F.B. Falkena, tegen: 1. de rechtspersoon naar Belgisch recht ICTC N.V., gevestigd te Antwerpen (België), 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Geseaco The Netherlands B.V., gevestigd te Rotterdam, geïntimeerden, advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. 1 Het geding in eerste aanleg Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 6 april 2005, 31 augustus 2005, 20 september 2006 en 21 februari 2007, die de rechtbank Utrecht tussen appellante (hierna te noemen: AXA) en [Assurantien B.V.] (hierna te noemen: [Assurantien B.V.]) als gedaagden en geïntimeerden (hierna te noemen: ICTC en Geseaco) als eisers heeft gewezen. Van het vonnis van 31 augustus 2005 (hierna: het tussenvonnis) en het vonnis van 20 september 2006 (hierna: het eindvonnis) is een fotokopie aan dit arrest gehecht. Het vonnis van 21 februari 2007 behelst de afwijzing van het verzoek van ICTC en Geseaco tot aanvulling van het eindvonnis (en is voor het onderhavige geding niet van belang). 2 Het geding in hoger beroep 2.1 AXA heeft bij exploot van 20 december 2006 zowel ICTC (langs de weg van artikel 4 en volgende van de EG-Betekeningsverordening nr. 1348/2000) als Geseaco aangezegd van het tussenvonnis en het eindvonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van ICTC en Geseaco voor dit hof. 2.2 Bij memorie van grieven heeft AXA negen grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden, een nieuwe productie in het geding gebracht en geconcludeerd overeenkomstig het petitum van de appeldagvaarding. Zij heeft (door verwijzing naar de appeldagvaarding) geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: - de vorderingen van ICTC en Geseaco zal afwijzen, - ICTC en Geseaco zal veroordelen in de kosten van beide instanties, zulks met de bepaling dat over de proceskostenveroordeling wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest, - ICTC en Geseaco zal veroordelen tot betaling aan AXA van het bedrag dat AXA op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis aan ICTC en Geseaco heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door AXA tot aan de dag van integrale restitutie door ICTC en Geseaco. 2.3 Bij memorie van antwoord hebben ICTC en Geseaco de grieven bestreden, verweer gevoerd en bewijs aangeboden. Zij hebben geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, AXA niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep, althans AXA’s grieven tegen het vonnis in eerste aanleg zal afwijzen en de vonnissen van de rechtbank Utrecht van 20 september 2006 en 21 februari 2007 zal bekrachtigen, met veroordeling van AXA in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep. 2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd. 3 De vaststaande feiten 3.1 Op grond van hetgeen is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken dan wel blijkt uit de onbetwiste inhoud van de overgelegde bescheiden staat in hoger beroep het navolgende vast. 3.2 [persoon A] was tot 1 juni 2002 bij Geseaco in dienst. Geseaco heeft in 1998 ten behoeve van [persoon A] bij AXA onder polisnummer [polisnummer] een verzekeringsovereenkomst gesloten. Geseaco was daarbij verzekeringnemer en (de familie van) [persoon A] begunstigde/verzekerde. Met deze overeenkomst (hierna te noemen: de pensioenpolis) heeft AXA zich onder meer verbonden om, ingeval [persoon A] vóór de pensioendatum van 1 januari 2013 zou komen te overlijden, aan diens echtgenote een levenslang weduwepensioen uit te keren en aan diens kinderen tot aan hun 27-ste verjaardag een wezenpensioen. 3.3 Per 1 juni 2002 trad [persoon A] in dienst van ICTC, een zusterbedrijf van Geseaco. Geseaco en ICTC zijn overeengekomen dat ICTC de pensioenpolis bij AXA zou voortzetten. 3.4 [Assurantien B.V.] was tot 1 augustus 2003 de assurantietussenpersoon van Geseaco. Geseaco heeft [Assurantien B.V.] opgedragen er voor te zorgen dat ICTC in plaats van Geseaco door AXA ter zake van de pensioenpolis als verzekeringnemer zou worden aangemerkt. 3.5 [Assurantien B.V.] heeft per 1 augustus 2003 haar assurantieportefeuille overgedragen aan Maes Adviesgroep Putte B.V. (hierna te noemen: Maes). 3.6 Maes heeft AXA bij brief van 25 augustus 2003 verzocht om de pensioenpolis per 31 mei 2002 te royeren wegens uitdiensttreding van [persoon A] bij Geseaco per die datum. 3.7 Op 6 november 2003 heeft Maes telefonisch aan AXA laten weten dat de pensioenpolis moest worden ‘overgezet’. Daarop heeft AXA op 10 november 2003 aan Maes een wijzigingsformulier toegezonden. 3.8 [persoon A] is in de nacht van 10 op 11 november 2003 overleden. Het onder 3.7 vermelde wijzigingsformulier was op dat moment door AXA niet retour ontvangen. 3.9 AXA heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet gehouden is tot uitkering van het in de pensioenpolis vermelde nabestaandenpensioen. Zij heeft aangegeven overeenkomstig de polisvoorwaarden slechts verplicht te zijn tot afwikkeling van de premievrije pensioenaanspraak, zijnde 110% van de bij uitdiensttreding van [persoon A] bij Geseaco aanwezige depotwaarde. [persoon A]s weduwe heeft ICTC en Geseaco aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt doordat AXA haar het nabestaandenpensioen niet uitkeert. 4 De motivering van de beslissing in hoger beroep 4.1 ICTC en Geseaco hebben in dit geding zowel AXA als [Assurantien B.V.] gedagvaard en, kort samengevat, gevorderd voor recht te verklaren, ofwel (i) dat AXA gehouden is om haar verplichtingen onder de pensioenpolis gestand te doen en over te gaan tot uitbetaling van de in de pensioenpolis genoemde bedragen, ofwel (ii) dat [Assurantien B.V.] vanwege een toerekenbare tekortkoming onder haar overeenkomst van opdracht gehouden is om aan ICTC en Geseaco de bedragen te voldoen, die ICTC en Geseaco aan [persoon A]s weduwe dienen te voldoen. Indien en voor zover AXA niet tot uitkering verplicht zou zijn, vorderen ICTC en Geseaco subsidiair de veroordeling van AXA tot terugbetaling van hetgeen ICTC aan premie heeft betaald. 4.2 AXA heeft in eerste aanleg betoogd dat ICTC en Geseaco bij hun vordering tot verklaring voor recht geen belang hebben en voorts dat het petitum van deze vordering, uit hoofde van de redactie daarvan, niet toewijsbaar kan zijn. De rechtbank heeft in het tussenvonnis dit verweer verworpen. Daartegen richt AXA haar eerste grief. AXA voert aan dat de gevorderde verklaring voor recht niet gegeven kan worden, omdat onduidelijk zou zijn welke pensioentoezeggingen er destijds bij de overgang naar de nieuwe werkgever precies aan [persoon A] zijn gedaan, zodat niet zou vaststaan welke aanspraken [persoon A]s weduwe precies heeft en daarmee dus ook niet zou vaststaan dat ICTC en Geseaco daadwerkelijk schade hebben geleden of nog zullen lijden. Voorts zou AXA jegens ICTC, met wie zij niet gecontracteerd heeft, geen enkele polisverplichting hebben, zodat van wanprestatie jegens ICTC geen sprake zou kunnen zijn. Daarnaast zou ten aanzien van Geseaco het petitum van de vordering onvoldoende specifiek zijn, omdat daaruit niet zou blijken wélke polisverplichting AXA jegens Geseaco gestand zou moeten doen. Voorts zou Geseaco geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht hebben, omdat AXA geen tekortkoming zou zijn te verwijten, althans voor Geseaco schade zou ontbreken, aangezien AXA bereid is om aan de afwikkeling van de premievrije pensioenaanspraak overeenkomstig de pensioenpolis mee te werken. 4.3 Blijkens de in het geding gebrachte e-mailwisseling tussen ICTC en Geseaco zijn deze partijen overeengekomen dat ICTC het verzekeringnemerschap van de voor [persoon A] getroffen pensioenpolis van Geseaco zou overnemen (productie 2, akte overlegging producties van 29 december 2004). Gegeven deze onderlinge afspraak moet het er voor worden gehouden dat aan [persoon A] bij diens wisseling van werkgever continuering van de reeds bestaande pensioenvoorziening is toegezegd. Door de weigering van AXA tot uitkering van het gewenste nabestaandenpensioen kunnen zowel ICTC als Geseaco schade lijden, omdat [persoon A]s weduwe voor de daaruit voor haar voortvloeiende schade zowel ICTC als Geseaco aansprakelijk heeft gesteld (brief van mr. Flos van 10 juni 2004, productie 4, akte overlegging producties van 29 december 2004). ICTC en Geseaco hebben dan ook beiden belang bij de gevorderde verklaring voor recht. Het petitum van de vordering tot verklaring voor recht jegens AXA is, in het licht van hetgeen overigens in de inleidende dagvaarding is gesteld, voldoende duidelijk. Geseaco en ICTC wensen in rechte vastgesteld te zien dat AXA gehouden is tot uitkering van het nabestaandenpensioen overeenkomstig de pensioenpolis. 4.4 Uit het voorgaande volgt dat de eerste grief faalt, voor zover AXA daarmee beoogt te bepleiten dat ICTC en Geseaco wegens gebrek aan belang en/of een onduidelijk petitum van de vordering, in hun vordering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. In hoeverre de vordering van ICTC en Geseaco toewijsbaar is, dient nader te worden onderzocht. 4.5 In eerste aanleg heeft AXA ten verwere aangevoerd dat de pensioenpolis geen aanspraak meer biedt op het nabestaandenpensioen, zoals dat was verzekerd toen [persoon A] nog bij Geseaco in dienst was, omdat door [persoon A]s uitdiensttreding bij Geseaco de pensioenpolis premievrij is geworden. ICTC en Geseaco stellen daartegenover dat vóór [persoon A]s overlijden zou zijn doorgegeven dat de pensioenpolis moest worden ‘overgezet’ naar de nieuwe werkgever ICTC en dat AXA niet als een redelijk handelend verzekeraar handelt door de uitkering van dat pensioen thans te weigeren. AXA heeft het een en ander gemotiveerd betwist. 4.6 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis overwogen dat [Assurantien B.V.], degene die destijds als assurantietussenpersoon voor Geseaco optrad, eerst aansprakelijk kan zijn, indien komt vast te staan dat AXA niet tot uitkering is gehouden. Met betrekking tot de vordering jegens AXA heeft de rechtbank ICTC en Geseaco toegelaten te bewijzen dat aan AXA vóór 25 augustus 2003 de opdracht is verstrekt om de polis te wijzigen in die zin dat vanaf 1 juni 2002 ICTC (als [persoon A]s nieuwe werkgever) de verzekeringnemer is en/of dat na 25 augustus 2003 aan AXA de opdracht is gegeven de polis niet te royeren, maar voort te zetten met ICTC als de verzekeringnemer. Bij eindvonnis heeft de rechtbank ICTC en Geseaco in hun bewijsopdracht geslaagd geacht en de door hen jegens AXA gevorderde verklaring voor recht toegewezen. 4.7 De grieven 2 en volgende van AXA richten zich in de kern tegen de wijze waarop in het tussenvonnis het probandum is geformuleerd, alsmede tegen de in het eindvonnis vervatte bewijswaardering en de daarin opgenomen beslissing dat AXA het weduwe- en het wezenpensioen dient uit te keren. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. 4.8 Vooropgesteld zij dat ingevolge het hier toepasselijke artikel 4 lid 1 van het bij de pensioenpolis behorende aanhangsel PSW BC 5, de werknemer/verzekerde bij uitdiensttreding in beginsel een premievrije pensioenaanspraak jegens AXA krijgt. Blijkens artikel 13 is dit anders, indien de oude werkgever/verzekeringnemer de rechten en plichten uit de polis aan de nieuwe werkgever overdraagt. Ingevolge artikel 13 is voor zo’n overdracht de instemming van AXA vereist. 4.9 AXA klaagt er in haar tweede, derde en zesde grief over dat de rechtbank heeft miskend dat slechts schriftelijk om ‘overzetting’ van een pensioenpolis kan worden verzocht. ICTC en Geseaco erkennen in hun memorie van antwoord onder 6 en 21 dat zo’n mutatieverzoek schriftelijk dient te geschieden. Daarmee staat het schriftelijkheidsvereiste vast. Aangezien de rechtbank noch bij het formuleren van het probandum noch bij het nemen van de beslissing dat AXA het nabestaandenpensioen dient uit te keren onderscheid heeft gemaakt tussen een schriftelijk en een telefonisch mutatieverzoek, slagen de grieven in zoverre. 4.10 De vraag is of vóór [persoon A]s overlijden aan AXA op correcte wijze en tijdig een verzoek tot ‘overzetting’ van de pensioenpolis is gedaan. In dit verband heeft de rechtbank een aantal getuigen gehoord. Zij heeft uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] afgeleid dat deze beide personen vóór de datum dat Maes om royement van de pensioenpolis verzocht (25 augustus 2003), zowel schriftelijk als mondeling aan AXA opdracht hebben gegeven om de pensioenpolis te wijzigen met ICTC als nieuwe verzekeringnemer. AXA komt tegen deze bewijswaardering op. Dit noopt het hof ertoe de resultaten van de getuigenverhoren in samenhang met de voorhanden producties opnieuw te onderzoeken en waarderen. Het hof komt te dezer zake tot de navolgende bevindingen en conclusies. 4.11 [getuige 1], werknemer van [Assurantien B.V.] van omstreeks 1 april 2001 tot 1 augustus 2003, heeft als getuige verklaard aan AXA een brief te hebben verzonden, met de strekking dat [persoon A] bij Geseaco uit dienst trad en dat op de pensioenpolis een andere (in die brief met N.A.W.-gegevens aangeduide) werkgever diende te worden opgenomen. Omdat [getuige 1] op die brief niets hoorde, zou hij AXA zo’n twee maanden na verzending van deze brief een rappel hebben gestuurd. Verder zou hij met AXA meermaals telefonisch contact over de mutatie hebben gehad. Ook zou [getuige 1] per e-mail contact met AXA over de mutatie hebben gehad en hebben gerappelleerd. [getuige 2], eveneens voormalig werknemer van [Assurantien B.V.] (van september 2002 tot en met juli 2003), heeft als getuige verklaard een fax te hebben opgesteld, waarin hij de wijzigingen van de gegevens van de verzekeringnemer/premiebetaler onder de pensioenpolis aan AXA heeft doorgegeven. Blijkens deze verklaringen zou derhalve een schriftelijk mutatieverzoek aan AXA zijn verzonden, waarover nadien ook schriftelijk en mondeling zou zijn gerappelleerd. Niettemin leveren die verklaringen op grond van het hierna volgende geen voldoende overtuigend bewijs op. 4.12 In zijn schriftelijke verklaring van 4 oktober 2004 schrijft [getuige 2] dat het bij [Assurantien B.V.] gebruikelijk was om afschriften van fax- en e-mailberichten met betrekking tot mutaties in het desbetreffende dossier aan te houden. Hij schrijft dat hij zich niet kan voorstellen noch kan herinneren dat dit bij het mutatieverzoek betreffende [persoon A]s dossier anders is gegaan (productie 2, pleitnotities mr. Klomp, onderdeel uitmakend van productie 7, akte overlegging producties van 29 december 2004). Als getuige verklaart [getuige 2] dat hij een kopie van het schriftelijke mutatieverzoek in de map met pensioenpolissen van Geseaco heeft gedaan. Ook getuige [getuige 1] verklaart te denken dat een kopie van de brief met het mutatieverzoek betreffende [persoon A]s pensioenpolis in het dossier is gegaan. Tegen deze achtergrond wekt het bevreemding dat kennelijk noch in het dossier bij [Assurantien B.V.] noch in dat bij Maes kopieën van (één van) de beweerdelijke brieven, faxen en/of e-mails zijn aangetroffen. Het hof acht het weinig plausibel dat dit zou zijn veroorzaakt doordat bij de nieuwe tussenpersoon Maes de map van Geseaco met pensioenpolissen zou zijn geschoond en daarbij uitsluitend nog de lopende polissen zouden zijn aangehouden (verklaring van [getuige 2], proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 oktober 2005). Het is immers weinig waarschijnlijk dat een tussenpersoon bij overname van een assurantieportefeuille van een andere tussenpersoon kopieën van een mutatieverzoek en rappellen dienaangaande uit het dossier verwijdert, wanneer dat dossier niet tegelijkertijd de reactie/bevestiging van de verzekeraar bevat, dat daadwerkelijk is gemuteerd en dat het verzekeringnemerschap (met de daaraan verbonden premieverplichting) is geëindigd. 4.13 Ook het e-mailbericht van [directeur Assurantien B.V.] aan Maes van 1 oktober 2003 (productie 3, akte overlegging producties van 29 december 2004) verzwakt de bewijskracht van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. In dit bericht erkent [directeur Assurantien B.V.], directeur van [Assurantien B.V.], dat in juli 2002 ‘het één en ander niet goed [is] afgerond door [getuige 1]’. Hij schrijft daarin dat het mogelijk is ‘fout gegaan’ doordat Geseaco’s e-mailbericht (waarin de ‘overzetting’ van de pensioenpolis van Geseaco naar ICTC aan de orde werd gesteld) in het Engels was gesteld. [directeur Assurantien B.V.] schrijft in dit bericht tevens: ‘Misschien kunnen we het alsnog regelen of anders een nieuwe polis regelen voor [persoon A] (…)’. 4.14 Voorts vinden de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], inhoudende dat aan AXA een schriftelijk mutatieverzoek is gedaan, geen steun in de verklaring van [directeur Assurantien B.V.] ter comparitie in eerste aanleg. [directeur Assurantien B.V.] sprak toen niet over een schriftelijk verzoek, maar verklaarde slechts dat in het najaar van 2002 vanuit [Assurantien B.V.] telefonisch contact met AXA is opgenomen om de bewuste mutatie door te voeren. 4.15 Ten slotte kan er bij de waardering van [getuige 1]’ verklaring niet aan worden voorbij gegaan dat [getuige 1] in dit geding een zeker eigen belang heeft, al was het maar de bescherming van zijn eer en goede naam tegen het verwijt dat hij in juli 2002 met betrekking tot de ‘overzetting’ van [persoon A]s pensioenpolis het een en ander niet goed heeft afgerond. Bovendien weegt, ook voor zover het [getuige 2]s verklaring betreft, mee dat tevens het belang van hun voormalige werkgever, [Assurantien B.V.], in het geding is. [Assurantien B.V.] is immers aansprakelijk gesteld voor zover mocht blijken dat zij de opdracht om er voor te zorgen dat ICTC door AXA voortaan als verzekeringnemer zou worden aangemerkt niet (juist) heeft uitgevoerd. Ook voor [Assurantien B.V.] waren de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] derhalve relevant. 4.16 Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] onvoldoende overtuigend om daaraan de conclusie te verbinden, dat vóór [persoon A]s overlijden aan AXA op correcte wijze, dat wil zeggen schriftelijk, om ‘overzetting’ van de pensioenpolis is verzocht. 4.17 De vraag die vervolgens rijst is welke betekenis toekomt aan het telefonisch mutatieverzoek van Maes van 6 november 2003. Naar het oordeel van het hof verplicht dit enkele telefonische verzoek AXA niet tot uitkering van het nabestaandenpensioen. Dit verzoek voldoet niet aan het schriftelijkheidsvereiste. Gesteld noch gebleken is dat AXA in dit telefoongesprek zou hebben aangegeven dat zij, hoewel het slechts een mondeling verzoek betrof, reeds op voorhand met dit verzoek instemde. Van AXA kan bezwaarlijk worden gevergd dat zij ná het overlijden van de verzekerde werknemer alsnog een verzoek tot ‘overzetting’ van de pensioenpolis in behandeling neemt dat haar vier dagen vóór het overlijden telefonisch is gedaan (in dit geval nadat bij brief van 25 augustus 2003 Maes schriftelijk iets anders had verzocht, namelijk om de polis te royeren). AXA voert een beleid waarbij wijzigingen op een pensioenpolis slechts bij leven van de verzekerde worden doorgevoerd en waarbij uitkeringen uitsluitend worden gedaan op basis van de polisgegevens, zoals die op het moment van overlijden vastliggen. Niet gezegd kan worden dat AXA als een onredelijk handelend verzekeraar handelt door in een geval als het onderhavige aan dit beleid vast te houden. Aangezien op het tijdstip van [persoon A]s overlijden de pensioenpolis niet naar een andere werkgever/verzekeringnemer was ‘overgezet’ en [persoon A] toen ook niet meer bij de verzekeringnemer Geseaco in dienst was, was bij zijn overlijden op grond van artikel 4 lid 1 van het hiervoor aangehaalde aanhangsel PSW BC 5 sprake van een pensioenverzekeringsovereenkomst die beëindigd was, in die zin dat op AXA (voor zover hier van betekenis) nog slechts de verplichting rustte om tot afwikkeling van de premievrije pensioenaanspraak over te gaan. 4.18 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de tweede tot en met de zevende grief (door AXA abusievelijk aangeduid als zesde grief), voor zover hier van belang, slagen. Het bestreden tussenvonnis en het bestreden eindvonnis kunnen niet in stand blijven. Dientengevolge heeft AXA geen belang meer bij een (verdere) behandeling van haar eerste tot en met achtste grief (door AXA abusievelijk als zevende grief aangemerkt). Ook op AXA’s voorwaardelijk beroep op verrekening behoeft niet meer te worden ingegaan. 4.19 Het bewijsaanbod van ICTC en Geseaco wordt gepasseerd. In eerste aanleg hebben zij reeds getuigen doen horen en schriftelijke verklaringen van getuigen in het geding gebracht. ICTC en Geseaco hebben niet aangegeven in hoeverre deze getuigen meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. Zij hebben ook geen nieuw bewijs aangeboden. Er bestaat derhalve geen aanleiding nader bewijs op te dragen. 4.20 ICTC en Geseaco hebben, indien en voor zover AXA niet tot uitkering van het nabestaandenpensioen verplicht zou zijn, bij inleidende dagvaarding subsidiair gevorderd AXA te veroordelen tot restitutie van de premie die ICTC aan AXA heeft betaald. Ook deze subsidiaire vordering dient te worden afgewezen. Blijkens de verklaring van [directeur ICTC] (directeur van ICTC) ter comparitie in eerste aanleg heeft ICTC weliswaar op 11 november 2003 de premie voor de pensioenpolis aan AXA overgemaakt, maar is deze premie inmiddels door ICTC retour ontvangen. Daarmee is de grond aan deze vordering komen te ontvallen. 4.21 Aangezien (behalve het bestreden tussenvonnis ook) het bestreden eindvonnis dient te worden vernietigd, komt AXA met haar ‘veeggrief’ met succes op tegen de daarin vervatte proceskostenveroordeling. Zoals door AXA gevorderd, zullen ICTC en Geseaco als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. 4.22 De opvatting van ICTC en Geseaco dat de zaak thans naar de rechtbank zou moeten worden teruggewezen, wordt door het hof niet gedeeld. Bij vernietiging van een eindvonnis is (behoudens in geval van een ongegrond bevonden onbevoegdverklaring) voor terugwijzing geen plaats. 5 Slotsom 5.1 Het beroep van AXA is gegrond en de vonnissen van 31 augustus 2005 en 20 september 2006 zullen worden vernietigd. De vorderingen van ICTC en Geseaco jegens AXA zullen alsnog worden afgewezen. 5.2 ICTC en Geseaco zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, met de bepaling dat zij over die kosten de wettelijke rente verschuldigd zullen zijn met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit arrest. 5.3 ICTC en Geseaco zullen voorts worden veroordeeld tot terugbetaling aan AXA van hetgeen AXA op grond van het vonnis van 20 september 2006 aan hen heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling door AXA tot aan de dag van integrale restitutie door ICTC en Geseaco. 5.4 Het arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. 6. De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: vernietigt de vonnissen van de rechtbank Utrecht van 31 augustus 2005 en 20 september 2006; opnieuw recht doende: wijst de vorderingen van ICTC en Geseaco jegens AXA af; veroordeelt ICTC en Geseaco in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van AXA voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 1.808,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 241,-- voor griffierecht en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 894,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, op € 296,-- voor griffierecht en op € 207,52 voor kosten exploot; bepaalt dat ICTC en Geseaco over die proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zullen zijn met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit arrest; veroordeelt ICTC en Geseaco tot terugbetaling aan AXA van hetgeen AXA op grond van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 20 september 2006 aan ICTC en Geseaco heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling door AXA tot aan de dag van integrale restitutie door ICTC en Geseaco; verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, H.L. van der Beek en P.M.M. Mostermans, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2009.