Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2382

Datum uitspraak2009-04-20
Datum gepubliceerd2009-04-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/6241
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veweerder heeft eisers verzoek om naturalisatie afgewezen, omdat eiser hangende de behandeling van zijn verzoek meerderjarig is geworden en omdat ten aanzien van eiser het vermoeden bestaat dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Uit artikel 11 van de Rwn volgt volgens de rechtbank niet ondubbelzinnig dat het verzoek dient te worden afgewezen indien verzoeker hangende de behandeling van zijn verzoek meerderjarig wordt. Wel heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het vermoeden bestaat dat eiser een gevaar voor de openvare orde vormt. Beroep ongegrond


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 6241 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2009 in de zaak van: [naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen, advocaat te Amsterdam, tegen: de Minister van Justitie, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 februari 2008 heeft verweerder het verzoek tot medeverlening van het Nederlanderschap aan eiser geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 maart 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 september 2008, aangevuld bij brief van 21 oktober 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 25 februari 2009. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is - zonder bericht van verhindering - niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1 Artikel 11, derde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: Rwn) luidt: Een verzoek van de vader of moeder tot medeverlening van het Nederlanderschap aan een kind dat ten tijde van het verzoek de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt wordt ingewilligd indien het kind in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, een onafgebroken periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf en, sedert het tijdstip van het verzoek, toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft en op hem geen van de afwijzingsgronden van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, met inbegrip van het tweede lid van dat artikel, van toepassing is. Het verkrijgt het Nederlanderschap slechts indien het daarmee uitdrukkelijk instemt. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, Rwn luidt: Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk. In de Handleiding voor toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (verder: de Handleiding) wordt uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat een verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk. Hierin is onder meer bepaald dat het verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd. Met sanctie wordt hier onder meer bedoeld een vrijheidsbenemende straf of maatregel en een taak- of leerstraf. 2.2 Op 13 november 2006 heeft [moeder eiser] een verzoek om naturalisatie ingediend ten behoeve van haar en haar vier kinderen. Verweerder heeft besloten de moeder en drie van haar kinderen voor te dragen voor het Nederlanderschap. Ten aanzien van eiser heeft verweerder het verzoek geweigerd, omdat hij inmiddels meerderjarig is en er ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde. 2.3 Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Allereerst stelt eiser dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste geboortedatum. Eiser geeft aan dat hij - anders dan vermeld in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) - niet op 1 januari 1989 is geboren, maar op 1 oktober 1990, zoals blijkt uit zijn Iraakse identiteitsbewijs. Ten tijde van het primaire besluit was hij dus nog minderjarig. Voorts betoogt eiser dat voor het kunnen medeverlenen van het Nederlanderschap op grond van artikel 11, derde lid, Rwn vereist is dat hij ten tijde van het verzoek minderjarig was, hetgeen hoe dan ook het geval was, ongeacht de vraag van welke geboortedatum moet worden uitgegaan. Dat hij gedurende de behandeling van het verzoek meerderjarig is geworden, staat volgens hem niet aan de toepassing van artikel 11, derde lid, Rwn in de weg. Tenslotte betwist eiser dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. 2.4 De rechtbank overweegt het volgende. 2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit artikel 11, eerste lid, Rwn en de toelichting hierop in de Handleiding blijkt dat het kind dat in de loop van de behandeling van het verzoek meerderjarig wordt, geen Nederlanderschap kan verkrijgen door medeverlening. Na lezing van de Handleiding en het betreffende voorschrift is de rechtbank niet ondubbelzinnig gebleken dat deze opvatting voor juist moet worden gehouden. Verweerder is echter niet ter zitting verschenen om dit standpunt nader toe te lichten. Bij deze stand van zaken wordt het standpunt van verweerder niet gevolgd en kan het bestreden besluit niet worden gedragen door de primaire afwijzingsgrond. 2.6 De rechtbank is niettemin van oordeel dat verweerder het Nederlanderschap terecht heeft geweigerd, omdat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten aanzien van eiser ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde. 2.7 De rechtbank overweegt in dit verband dat verweerder bij beoordeling van de vraag of een vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, beoordelingsruimte toekomt. Ter beantwoording van deze vraag heeft verweerder in de Handleiding uitvoerig uiteengezet in welke gevallen daarvan sprake is. Hierin is onder meer bepaald dat een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde wordt afgewezen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit beleid niet kennelijk onredelijk. Niet in geschil is dat in de vier jaar voorafgaand aan het verzoek ten aanzien van eiser drie maal een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd en een voorwaardelijke straf ten uitvoer is gelegd. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Bij deze stand van zaken is het aan eiser om bijzondere omstandigheden aan te voeren waarin verweerder mogelijk aanleiding zou kunnen zien om van het beleid af te wijken. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Anders dan eiser stelt, is het niet aan verweerder om bij de besluitvorming nog eens onderzoek te doen naar alle omstandigheden die hebben geleid tot de veroordelingen van eiser en het gevaar voor recidive op dat moment. De jurisprudentie waar gemachtigde van eiser naar verwijst, leidt niet tot een ander oordeel. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, en op 20 april 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.