Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2439

Datum uitspraak2009-04-14
Datum gepubliceerd2009-04-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/630454-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opium, strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07/630454-08 (+ ad informandum zaak 07/461348-08) Uitspraak: 14 april 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren op [geboortejaar], wonende te [adres]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.H. Dijkstra, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. D. van den Berg, heeft ter terechtzitting gevorderd: - de vrijspraak van de verdachte voor het onder 4 ten laste gelegde; - de veroordeling van verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging). BEWIJS De verdachte dient van het onder 4 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Met betrekking tot de feiten 1 en 2 heeft de raadsvrouwe van verdachte betoogd dat de sms-berichten en verklaringen van beweerdelijke afnemers zeer wel tot stand kunnen zijn gekomen onder invloed van [xxx] die, nadat verdachte op 22 oktober 2008 het contact met haar had verbroken, op deze wijze wraak op hem heeft willen nemen. De betreffende bewijsmiddelen kunnen daarom volgens de raadsvrouwe niet betrouwbaar worden geacht. De rechtbank verwerpt dit verweer, reeds vanwege het feit dat het merendeel van de drugsgerelateerde sms-berichten dateert van vóór 22 oktober 2008. Gelet hierop bestaat voor de veronderstelling dat sprake zou zijn van een complot jegens verdachte geen aanleiding. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1. hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 november 2008 in de gemeente Zwolle telkens opzettelijk heeft verkocht aan [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 november 2008 in de gemeente Zwolle telkens heeft verkocht aan [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] en/of [xxx] een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 3. hij op 12 november 2008 in de gemeente Zwolle in een woning gelegen aan de [xxx] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 222,9 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet. Feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met een artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet. Feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met een artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte zich, naast de bewezen verklaarde feiten, ook schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid van hennep minder dan 30 gram op 25 september 2008 te Zwolle, zoals valt af te leiden uit het ter kennisneming van de rechtbank bij de stukken gevoegde dossier met parketnummer 07/461348-08 en zoals ook door de verdachte tegenover de politie is erkend en door de verdachte ter terechtzitting is bevestigd. De rechtbank rekent het de verdachte met name ernstig aan dat hij gedurende een periode van bijna één jaar heeft gehandeld in drugs en die drugs met name heeft verkocht aan jeugdigen in de nabijheid van een school. De rechtbank acht dit uiterst laakbaar.Het is algemeen bekend dat drugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. De handel in deze verdovende middelen vormt aldus een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Niettemin komt de rechtbank tot een lagere straf en kiest zij voor een andersoortige straf dan door de officier van justitie gevorderd, waarbij de rechtbank overweegt dat verdachte nog niet eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld, en voorts dat verdachte weliswaar lange tijd bezig is geweest met handel in drugs, maar dat de intensiteit waarmee hij heeft gehandeld niet duidelijk naar voren komt. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 maart 2009; - een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 30 januari 2009 uitgebracht door de afdeling Jeugdzorg en Reclassering van de stichting Leger des Heils. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op: - de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht; - artikel 13 van de Opiumwet. BESLISSING Het onder 4 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 180 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf . De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. De rechtbank veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. F. Koster en mr. H. Heins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2009.