Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2510

Datum uitspraak2009-03-25
Datum gepubliceerd2009-04-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers186497 / HA ZA 02-2515
Statusgepubliceerd


Indicatie

varkensrechten, artikel 1 Eerste Protocol EVRM onrechtmatige wet-/regelgeving, LNV, eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een "individual and excessive burden"


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 186497 / HA ZA 02-2515 Vonnis van 25 maart 2009 in de zaak van 1. de maatschap MAATSCHAP A.A. & B.P. & P.B.A. [A.], gevestigd te [plaats B.], 2. [A.A. A.], wonende te [plaats B.], 3. [B.P. A.], wonende te [plaats B.], 4. [P.B.A. A.], wonende te [plaats B.], eisers, advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), zetelende te 's-Gravenhage, gedaagde, advocaat mr. C.M. Bitter. Gedaagde zal hierna ook 'de Staat' worden genoemd. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 30 augustus 2002; - de akte strekkende tot het in het geding brengen van producties; - de conclusie van antwoord; - de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis; - de conclusie van dupliek; - de nadere conclusie van eisers; - de nadere conclusie van de Staat. 1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Eisers zijn (een maatschap van) varkenshouders. Naast varkens hebben zij (in ieder geval tot in 1998) ook andere diersoorten gehouden, waaronder met name rundvee. 2.2. Ten behoeve van het bedrijf van eisers is in januari 1991 een milieuvergunning verleend voor het houden van "275 vleesstieren, 160 fokzeugen, 15 opfokzeugen, 3 dekberen, 964 vleesvarkens alsmede 528 biggen tot 22 kg en beren". 2.3. Naast deze milieuvergunning beschikten eisers over mestproductierechten varkens/kippen. 2.4. Op of omstreeks 8 maart 1994 hebben eisers extra mestproductierechten varkens/kippen gekocht van 3.200 kilo fosfaat. De koopsom bedroeg ƒ 41.600,--. 2.5. Op enig moment hebben eisers een of meer nieuwe zeugenstallen gebouwd of laten bouwen en/of bestaande stallen verbouwd of laten verbouwen. 2.6. Bij brief van 10 juli 1997 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hierna kortweg 'de minister') zijn beleidsvoornemen tot herstructurering van de varkenssector bekendgemaakt. 2.7. Op 1 september 1998 is de Wet herstructurering varkenshouderij (Whv) in werking getreden. Bij deze wet is een stelsel van zogeheten varkensrechten (en fokzeugenrechten) geïntroduceerd. Ingevolge artikel 15 van de Whv mogen op een bedrijf, kort gezegd, niet méér varkens worden gehouden dan het aan dat bedrijf toegekende varkensrecht toestaat. Het varkensrecht komt op grond van de artikelen 6 en 7 van de Whv in beginsel overeen met het in 1996 dan wel 1995 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, verminderd met 10%. 2.8. Eveneens op 1 september 1998 is het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (Bhv) in werking getreden, dat voornamelijk is gebaseerd op artikel 25 van de Whv. Op grond van het Bhv kunnen in bepaalde gevallen extra varkensrechten worden toegekend. 2.9. Op grond van de rekenregels van de Whv zijn aan eisers 779 varkensrechten en 326 fokzeugenrechten toegekend. 2.10. Eisers hebben zich aangemeld voor diverse hardheidscategorieën van het Bhv. Dat heeft echter niet geleid tot toekenning van extra varkensrechten. 2.11. In een door de vereniging Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) en een aantal individuele varkenshouders tegen de Staat aanhangig gemaakte procedure betreffende het stelsel van varkensrechten heeft de Hoge Raad op 16 november 2001 arrest gewezen (NJ 2002, 469). In dat arrest is, kort gezegd, geoordeeld dat het stelsel van varkensrechten in zijn algemeenheid niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, maar dat na verwijzing nog wel dient te worden onderzocht of de Whv voor de desbetreffende individuele varkenshouders een "individual and excessive burden" vormt. 2.12. Bij brief van 9 juli 2002 heeft de raadsman van eisers de Staat aansprakelijk gesteld. 2.13. De Whv en het Bhv zijn na hun inwerkingtreding diverse malen gewijzigd. Per 1 januari 2006 zijn de Whv en het Bhv komen te vervallen. 3. Het geschil 3.1. Eisers vorderen - zakelijk weergegeven en na wijziging van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: a. de Whv jegens hen buiten toepassing te laten voor zover daarin wordt voorzien in het laten vervallen van de (in 1995/1996) latente niet-grondgebonden mestproductierechten varkens/kippen, tot het moment dat de Staat jegens eisers heeft voorzien in een adequate schadeloosstelling; b. de Staat te veroordelen tot vergoeding aan eisers van de door hen geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzuim; c. de Staat te veroordelen tot betaling aan eisers van de door hen gemaakte kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, ter hoogte van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2002; d. de Staat te veroordelen in de proceskosten, bij uitblijven van betaling na veertien dagen te vermeerderen met nakosten en de wettelijke rente. 3.2. Eisers hebben aan hun vorderingen - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. De invoering van de Whv heeft voor eisers geleid tot een "individual and excessive burden" als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2001. Hun verlies aan latente ruimte is aanzienlijk groter dan het landelijke gemiddelde van 11%, maar zij kwamen desondanks niet in aanmerking voor extra varkensrechten op grond van het Bhv. Verder hebben eisers (een deel van) de onderhavige mestproductierechten tegen betaling verworven, nu zij op 8 maart 1994 voor een bedrag van ƒ 41.600,-- aan mestproductierechten hebben gekocht. Daarnaast hebben eisers een bedrag van ƒ 208.427,-- geïnvesteerd om hun bedrijf geschikt te maken voor het houden van meer varkens. Eisers wilden omschakelen naar een bedrijf waar vrijwel uitsluitend nog varkens zouden worden gehouden. De Whv is wel degelijk in strijd met eerder door de overheid gewekte verwachtingen. Beperkingen van de varkensstapel waren op geen enkele wijze te voorzien. Bij de varkenshouders is bij voortduring de indruk gewekt dat inkrimping van de varkensstapel achterwege kon blijven omdat het Nederlandse mestbeleid op koers lag. 3.3. De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. De Staat betwist dat de invoering van de Whv voor eisers heeft geleid tot een "individual and excessive burden" als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2001. In dit verband hebben partijen uitvoerig gediscussieerd over de omvang van het door eisers geleden verlies aan latente ruimte (mestproductierechten die in de referentiejaren 1995 en 1996 niet werden benut voor het houden van varkens en die derhalve niet zijn omgezet in varkensrechten). Eisers hebben hun verlies aan latente ruimte beurtelings op (circa) 40%, 13,46% en 13,9% geschat. De Staat heeft betoogd dat dit verlies niet meer dan 10,64% bedraagt. Verder verschillen partijen van mening over de vraag hoe groot het verlies aan latente ruimte is dat varkenshouders gemiddeld genomen hebben geleden door de invoering van de Whv. 4.2. Bij de berekening van het door eisers genoemde percentage van (circa) 40 is kennelijk buiten beschouwing gelaten dat eisers ook andere dieren dan varkens hebben gehouden. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit percentage, wat daar verder ook van zij, op zichzelf niet de conclusie kan rechtvaardigen dat er in het geval van eisers sprake is van een "individual and excessive burden". Dat mestproductierechten varkens/kippen die in de referentiejaren 1995 en 1996 gebruikt zijn voor het houden van andere diersoorten dan varkens niet werden omgezet in varkensrechten, is inherent aan het, door de Hoge Raad op zichzelf rechtmatig geachte, stelsel van varkensrechten, dat, kort gezegd, voorzag in toekenning van varkensrechten op basis van daadwerkelijk gehouden aantallen varkens. 4.3. Bij de berekening van de door eisers genoemde percentages van 13,46 of 13,9 is kennelijk niet buiten beschouwing gelaten dat mestproductierechten zijn gebruikt voor het houden van andere dieren dan varkens. Indien veronderstellenderwijs ervan uitgegaan zou worden dat een percentage van ongeveer 14 juist is, dan kan dit nog niet de conclusie rechtvaardigen dat er in het geval van eisers sprake is van een "individual and excessive burden", aangezien volgens de eigen stellingen van eisers het verlies aan latente ruimte landelijk gemiddeld op 11% lag. 4.4. Denkbaar is dat een verlies aan latente ruimte dat (wat) hoger is dan het landelijk gemiddelde onder bijkomende omstandigheden wèl een "individual and excessive" burden oplevert. Daarbij valt te denken aan een situatie waarin investeringen zijn gedaan die door dat verlies aan latente ruimte (zonder aankoop van vervangende rechten) hun waarde hebben verloren. Dat er in dit geval sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden is echter niet gebleken. Eisers hebben hun stelling dat zij een bedrag van ƒ 208.427,-- hebben geïnvesteerd om hun bedrijf geschikt te maken voor het houden van méér varkens onvoldoende onderbouwd. Zij hebben daarover immers slechts in zeer algemene termen gesproken en in dat verband slechts een beperkt aantal stukken overgelegd, waaronder met name de door hen als productie 20 overgelegde balansgegevens over de jaren 1994, 1995 en 1996. Uit die balansgegevens kan weliswaar worden opgemaakt dat eisers hebben geïnvesteerd in (met name) een of meer zeugenstallen en de inrichting daarvan, maar daaruit volgt niet zonder meer dat eisers investeringen hebben gedaan om méér varkens te kunnen gaan houden, laat staan dat zij daartoe investeringen hebben gedaan tot een bedrag van ƒ 208.427,--. Nu de Staat bovendien bij dupliek gemotiveerd betwist heeft dat eisers hun bedrijfsgebouwen (uitsluitend) zouden hebben aangepast vanwege een wens tot uitbreiding van hun varkensstapel, had het in redelijkheid op de weg van eisers gelegen om meer duidelijkheid te verschaffen over de vraag of - en zo ja, in hoeverre - de onderhavige aanpassingen verband hielden met een gewenste uitbreiding van de varkensstapel. Eisers hebben dat echter in hun nadere conclusie niet of nauwelijks gedaan. Evenmin hebben zij toegelicht waarom de (door hen gestelde) investeringen hun waarde zouden hebben verloren en/of de stallen voor hen onbruikbaar zouden zijn geworden. Aan bewijslevering komt de rechtbank alleen al daarom niet toe. 4.5. De rechtbank is al met al dan ook van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat er in hun geval sprake is van een "individual and excessive burden" als bedoeld in het arrest van 16 november 2001. Hetgeen eisers nog hebben aangevoerd over door de overheid gewekte verwachtingen vormt geen reden om anders te oordelen, al was het alleen maar omdat de desbetreffende mededelingen uiteraard niet alleen tot eisers waren gericht. 4.6. De vorderingen van eisers zullen daarom worden afgewezen. De hiervoor onder 3.1 sub a weergegeven vordering tot het buiten toepassing laten van de Whv is mede niet toewijsbaar omdat die wet, zoals hiervoor onder 2.13 is vastgesteld, inmiddels reeds is komen te vervallen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. 5. De beslissing De rechtbank: - wijst de vorderingen af; - veroordeelt eisers in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 193,-- aan verschotten en € 1.356,-- aan salaris van de advocaat; - verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2009.