Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2541

Datum uitspraak2009-04-28
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/885052-08 VEV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Meineed, valse verklaring, suikerziekte, veroordeling.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector straf parketnummer 17/885052-08 VEV verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 april 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres] De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 14 april 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. Akkerman, advocaat te Joure. Telastelegging Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Vordering officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd: - veroordeling voor het telastegelegde; - oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Bewijsoverweging Verdachte heeft ter terechtzitting gemotiveerd ontkend dat hij het telastegelegde heeft gepleegd. Hij heeft verklaard dat zijn verklaring als getuige, afgelegd ter terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2008, op waarheid berust. Hij voert daartoe - zakelijk samengevat - het volgende aan: 1. Mijn verklaring, op 28 oktober 2007 afgelegd tegenover de verbalisant [naam], regiopolitie Twente, is telefonisch opgenomen en niet door mij ondertekend. Ik heb de verbalisant laten weten dat mijn verklaring onjuist of onvolledig was en ik heb erop aangedrongen mijn verklaring aan te passen. 2. Mijn verklaring, als verdachte afgelegd tegenover de Friese politie op 22 januari 2008, is niet juist. Ik heb deze verklaring afgelegd, omdat ik bang was in een hypoglycaemisch coma te raken. Ik lijd namelijk aan suikerziekte en moet vier keer per dag bij mijzelf insuline inspuiten en dan meteen iets eten om een coma te voorkomen. Toen ik op de dag van verhoor insuline had ingespoten, wilde de politie mij niet iets te eten geven en heb ik uit angst voor een coma de bewuste verklaring afgelegd, om zo snel mogelijk vrij te komen. 3. Mijn verklaring, als getuige afgelegd op 22 januari 2008, is in elk geval niet vals, omdat de zaak tegen [naam], waarin ik als getuige werd gehoord, nog niet onherroepelijk is. De rechtbank oordeelt als volgt. 1. Bij de stukken bevindt zich een afschrift van een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 29 oktober 2007, waaruit blijkt dat [naam], brigadier van politie, regiopolitie Twente, op 28 oktober 2007 verdachte met zijn toestemming telefonisch heeft gehoord. Blijkens dit proces-verbaal is verdachtes verklaring duidelijk aan hem voorgelezen en heeft hij daarbij volhard. Uit dit proces-verbaal blijkt niet dat verdachte de verbalisant te kennen heeft gegeven dat zijn verklaring onjuist of onvolledig was en evenmin dat hij erop heeft aangedrongen, zijn verklaring aan te passen. Verdachte heeft de officier van justitie niet verzocht, zijn verklaring alsnog door de politie te doen aanvullen of verbeteren en heeft evenmin de verbalisant [naam] als getuige doen oproepen. In het licht van verdachtes verklaring ter terechtzitting had dit voor de hand gelegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachtes verklaring op dit punt niet aannemelijk is geworden en verwerpt het verweer. 2. De rechtbank trekt niet in twijfel dat verdachte aan diabetes lijdt en zich moet inspuiten met insuline. Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenwel niet aannemelijk geworden dat verdachte zijn verklaring bij de Politie Fryslân, Team Leeuwarden, d.d. 22 januari 2008, heeft afgelegd onder vrees voor een hypoglycaemisch coma. Naast de verklaring van verdachte is er geen enkele andere verklaring of ander bewijsmiddel die het verweer van verdachte op dit punt ondersteunt. Verdachtes verweer is te minder aannemelijk, omdat hij naar eigen zeggen geen tekenen van een naderend coma waarnam. Voor zover verdachte heeft willen betogen dat zijn verklaring bij de Friese politie als hierboven bedoeld niet als bewijs mag worden gebruikt, treft het verweer dus geen doel. 3. Verdachtes verweer dat zijn verklaring als getuige niet vals kan zijn, omdat de strafzaak waarin die verklaring is afgelegd niet onherroepelijk is afgedaan, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechtbank onder omstandigheden aanneemt dat de verklaring van een getuige niet op waarheid berust, ook al zou een andere strafzaak niet onherroepelijk zijn afgedaan. Dat de getuigeverklaring in die andere strafzaak is afgelegd doet daaraan niet af, omdat de rechter die geroepen is te oordelen over de vermeende valsheid deze zelfstandig beoordeelt en daarbij niet gebonden is aan het rechterlijk oordeel in om het even welke andere strafzaak. De rechtbank verwerpt het verweer. Verdachte heeft ontkend dat hij als getuige opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd. De rechtbank heeft hieromtrent het volgende overwogen. 1. De tekst van de telastelegging is kennelijk toegesneden op de strafbepaling van artikel 207 van het Wetboek van strafrecht. Aan verdachte wordt verweten dat hij als getuige valselijk heeft verklaard. Van een valse verklaring als bedoeld in genoemd artikel is sprake, als die verklaring in strijd is met de waarheid. Zij is in strijd met de waarheid als zij materieel en objectief strijdt met de werkelijkheid. Op twee punten heeft verdachte, als getuige op 22 januari 2008 gehoord wordende, een valse verklaring in die zin afgelegd. Ten eerste heeft hij ontkend dat hij bij de politie heeft verklaard dat "[naam], [naam] en [naam] richting het centrum liepen." In de tweede plaats heeft verdachte verklaard "Op de terugweg waren [naam], [naam] en [naam] in mijn auto. Er is toen niet over het voorval gesproken." Deze verklaringen zijn vals, omdat uit een ambtsedig proces-verbaal d.d. 29 oktober 2007, opgemaakt door [naam], brigadier van politie, regiopolitie Twente, blijkt dat verdachte dit wel degelijk bij de politie heeft verklaard. De valsheid wordt bevestigd door verdachtes bekentenis, opgenomen in een ambtsedig proces-verbaal van de regiopolitie Fryslân d.d. 22 januari 2008. De rechtbank ontleent voorts steun voor haar redenering aan de omstandigheid dat verdachte, zoals hij ter terechtzittting heeft verklaard, op 22 januari 2008 naar de zitting was gekomen als belangstellende en pas op het laatste moment door de toen terechtstaande verdachte [naam] naar voren is geschoven als getuige. Zou verdachte van meet af aan ervan overtuigd zijn geweest dat zijn verklaring bij de Twentse politie niet juist of onvolledig was, had het voor de hand gelegen dat hij dat eerder spontaan had kenbaar gemaakt en daarmee niet had gewacht tot de terechtzitting. Nu verdachtes verklaring, als getuige afgelegd, in elk geval op deze onderdelen vals is, dient zij in haar geheel als vals te worden aangemerkt. 2. Nu de beide hiervoor als vals bestempelde passages berusten op eigen waarneming en ondervinding van verdachte is tevens bewezen dat verdachte zijn verklaring als getuige opzettelijk valselijk heeft afgelegd. Bewezenverklaring De rechtbank acht het telastegelegde bewezen, met dien verstande dat: hij op 22 januari 2008, te Leeuwarden, ter terechtzitting van de arrondissementsrechtbank, als getuige in de strafzaak tegen [naam] [parketnummer] na de krachtens wettelijk voorschrift gevorderde belofte te hebben afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard (onder meer): "Het is niet juist, dat ik bij de politie heb verklaard dat "[naam]", [naam]" en [naam] richting het centrum liepen. [naam] liep niet met hun mee. [naam] liep in de buurt van de auto's. Hij is niet richting de steeg gelopen. (...) Ik hoor van u dat er wordt gezegd dat we terug zijn gegaan om een oude rekening met de Heerenveensupporters te vereffenen. Het is voor het eerst dat ik dat hoor. Op de vraag van de officier van justitie of [naam] mij iets over de vechtpartij heeft verteld, antwoord ik dat ik niets van hem heb gehoord. Op de terugweg waren [naam], [naam] en [naam] in mijn auto. Er is toen niet over het voorval gesproken". De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. Kwalificatie Het bewezene levert op het misdrijf: In een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, en daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen. Strafbaarheid verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. Strafmotivering De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister; - de vordering van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed. Hij heeft daarmee een ernstig misdrijf gepleegd, waardoor een goede procesorde in gevaar wordt gebracht en de rechtsgang wordt belemmerd. Meineed kan ertoe leiden dat de rechter een onjuiste beslissing neemt. Overeenkomstig het landelijk oriëntatiepunt hanteert de rechtbank als uitgangspunt dan ook een gevangenisstraf van 12 weken. Zij houdt echter ook rekening met de gevolgen die een dergelijke straf voor verdachte zou hebben. Verdachte was 19 jaar, toen hij het feit pleegde. Hij is overigens van onbesproken gedrag. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou onevenredige schade voor verdachte opleveren in zijn maatschappelijke ontwikkeling en daarmee het doel van de straf - voorkoming van herhaling en normbevestiging - voorbij schieten. De rechtbank acht daarom een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud), 22d en 207 van het Wetboek van Strafrecht. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE: Verklaart het telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid. Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast. Een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. H. van der Werff en mr. S.B. van Baalen, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2009.