Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2559

Datum uitspraak2009-04-23
Datum gepubliceerd2009-04-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607218-08 (P)
Statusgepubliceerd


Indicatie

vormverzuim machtiging binnetreding binnentreden tussen 24.00 uur en 6.00 uur dringende noodzakelijkheid doorzoeking op basis wwm proportionaliteit / subsidiairiteit


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.607218-08 (P) Uitspraak: 23 april 2009 Tegenspraak Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [adres]. 1. Onderzoek ter terechtzitting Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 9 april 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Borg, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging De verdachte is ten laste gelegd dat: Feit 1. hij op of omstreeks 29 juni 2008 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit de woning aan de [adres], een zeepbakje van de wasmachine en/of een of meer gaspitje(s) van het gasfornuis en/of een magnetron en/of een of meer videoband(en) en/of een of meer foto's/fotoalbum(s) en/of een tafel en/of een of meer siera(a)d(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slacht[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, - een (zwart) pistool, althans een vuurwapen, tegen het hoofd en/of de slaap van die [slachtoffer] heeft gezet en/of aangehouden en/of - "je weet het he, dit blijft tussen ons, je hebt het nu gezien als je wat tegen een ander zegt hierover gaat je kop eraf, ik kan dat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; en/of hij op of omstreeks 29 juni 2008 te Almere opzettelijk [slacht[slachtoffer] (in haar woning) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met dat opzet een pistool, althans een vuurwapen, tegen haar slaap en/of haar hoofd heeft aangehouden en/of gezet en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij de woning niet uitmocht en/of zich niet vrij mocht bewegen in haar eigen huis en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij met hem mee moest naar zolder en/of (vervolgens) dat die [slachtoffer] op zolder op een stoel moest gaan zitten en (vervolgens) moest toekijken hoe hij, verdachte, de (zeep)bakjes uit de wasmachine haalde en meenam en/of (vervolgens) moest ze hem, verdachte, naar beneden volgen en/of (vervolgens) heeft verdachte tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij op de bank moest zitten en/of jij doet niets meer he, blijf maar lekker zitten en/of (vervolgens)heeft verdachte (terwijl die [slachtoffer] op de bank moest zitten) diverse spullen uit de woning verzameld, zoals een computer en/of een of meer foto’s/fotoalbum(s)/videoband(en)en/of een magnetron en/of een of meer gaspit(ten) en/of een tafel en/of diverse sieraden en/of (vervolgens) toen hij verdachte klaar was (met het inladen van de spullen in de auto) tegen die [slachtoffer] gezegd “nou lieverd we gaan afscheid nemen” en/of “ik neem aan dat je nu wel begrepen hebt tot hoever ik kan gaan, sowieso als jij loopt moet je altijd om kijken en/of dit blijft tussen ons en/of (terwijl hij een arm om haar heen sloeg) “je weet het he, dit blijft tussen ons, je hebt het nu gezien als je wat tegen een ander zegt hierover gaat je kop eraf, ik kan dat”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Feit 2. hij in of omstreeks de periode van 29 juni 2008 tot en met 03 juli 2008 te Almere een of meer wapens in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, zijnde een vuurwapen (merk Crvena Zastava 70), en/of munitie van categorie III, te weten 5 scherpe patronen type 7.65, voorhanden heeft gehad. Feit 3. hij op of omstreeks 25 mei 2008 en/of 26 mei 2008 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 18 tot 20 roodkleurige stenen/plantenbakken (met daarin bloemen/planten) en/of een picknickset (bestaande uit een houten tafel met daaraan vast 2 stoelen) en/of een wit beeld (van een man en vrouw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slacht[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte. 3. Bewijsmotivering 3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat feit 1 primair en feiten 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. 3.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Volgens de raadsman is er in casu sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Hiertoe is het volgende aangevoerd. De machtiging tot binnentreding in de woning van verdachte is niet ondertekend en gedagtekend, hetgeen in strijd is met artikel 6 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). Verder heeft het binnentreden van de woning van verdachte plaatsgevonden vóór 06.00 uur. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Awbi dient voor een dergelijk binnentreden expliciet toestemming te zijn gegeven. Toestemming kan worden gegeven op grond van dringende noodzakelijkheid. Uit de machtiging blijkt geenszins de toestemming tot binnentreding op het tijdstip waarop dit is geschied, hetgeen te verklaren is. Er was immers geen dringende noodzakelijkheid, aldus de raadsman. De raadsman is voorts van mening dat het doel van de machtiging te buiten is getreden. De machtiging was enkel bedoeld om verdachte aan te houden en niet bedoeld voor doorzoeking en evenmin bedoeld voor inbeslagname van goederen. Tevens is de doorzoeking van het voertuig van verdachte volgens de raadsman onrechtmatig, nu hiervoor de sleutelbos van verdachte, die na het binnentreden in beslag werd genomen, is gebruikt. Indien de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van onrechtmatig binnentreden en derhalve geen bewijsuitsluiting dient te volgen, is de raadsman van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. 3.3 De beoordeling van de verweren m.b.t. de rechtmatigheid van het verkregen bewijs Tussen de originele gedingstukken bevindt zich een (dubbelzijdige) “Machtiging tot binnentreden in een woning”. Deze is afgegeven op 2 juli 2008 en is door [hulpofficier], hulpofficier van justitie, ondertekend. Het ter zake gevoerde verweer mist derhalve feitelijke grondslag. De rechtbank verwerpt daarom het verweer. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval niet worden gezegd dat het doel van de machtiging te buiten is getreden. Dat het vakje “voor doorzoeking” eerst ná de doorzoeking is aangekruist, acht de rechtbank niet aannemelijk, in aanmerking genomen dat het vakje met een blauwe pen is aangekruist en dat het formulier eveneens met een blauwe pen is onder-tekend. Nu de opsporingsambtenaren bevoegd waren tot doorzoeking van de woning van verdachte, moet het gelet op de bewoordingen van artikel 97, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering ervoor worden gehouden dat de opsporings-ambtenaren bevoegd waren tot inbeslagneming. Dat het vakje “Voor de inbeslagneming van” - mogelijk abusievelijk - niet is aangekruist, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 3 juli 2008 houdt in dat verdachte op 3 juli 2008 om 05.30 uur in zijn woning op het adres [adres] is aangehouden. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awbi kan tussen middernacht en 6 uur ’s morgens slechts zonder toestemming van de bewoner worden binnengetreden voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. De rechtbank stelt vast dat op het formulier “Machtiging tot binnentreden in een woning” het vakje “In de genoemde woning(en) tussen middernacht en 6 uur ’s morgens slechts zonder toestemming van de bewoner kan worden binnengetreden voor zover dit dringend noodzakelijk is. Met het oog op veiligheid. Rond 6 uur relatief veel volk op straat. Derhalve vroeger tijdstip voor binnentreden.” is aangekruist. De opsporingsambtenaren waren derhalve bevoegd om de woning van verdachte vóór 6 uur ’s morgens binnen te treden, mits er sprake was van dringende noodzaak. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het in dit geval dringend noodzakelijk was om de woning van verdachte vóór 6 uur ’s morgens te betreden, in aanmerking genomen dat er sprake was van verdenking van vuurwapenbezit en de veiligheid van personen in het geding kon zijn. Dat de hulpofficier van justitie niet heeft gemotiveerd waarom er in dit geval sprake is van dringende noodzakelijkheid, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat het vóór 06.00 uur binnentreden van de woning in dit geval onrechtmatig is. Dat de dringende noodzaak niet door de hulpofficier van justitie is gemotiveerd, betekent immers niet dat die dringende noodzaak er niet was. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie zijn de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt. In aanmerking genomen dat in dit geval sprake was van verdenking van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie, was de opsporingsambtenaar bevoegd om zonder toestemming van verdachte zijn voertuig te doorzoeken. Dat de opsporingsambtenaar hierbij gebruik heeft gemaakt van de sleutelbos van verdachte, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking. Met de sleutel(bos) kon immers zonder het toebrengen van schade aan het voertuig daartoe toegang worden verschaft. Het gebruik van de autosleutels van verdachte was derhalve een passender middel dan het gebruik van een middel waarbij schade aan het voertuig zou moeten worden toegebracht. De rechtbank vermag niet in te zien in welke belangen verdachte hier is geschaad. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De rechtbank komt tot de slotsom dat er geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Derhalve is er geen aanleiding tot bewijsuitsluiting. 3.4 De beoordeling van de tenlastelegging Feit 1. Op grond van de voorhanden bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte op 29 juni 2008 uit de woning aan de [adres] te Almere een aan [slacht[slachtoffer] toebehorende magnetron heeft gestolen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Op 29 juni 2008 bevond [aangeefster]h zich volgens haar verklaring/aangifte in haar woning op het adres [adres]. ‘s Middags kwam verdachte in haar woning. Zij hoorde verdachte toen zeggen dat hij spullen kwam halen. Verdachte wilde niet zeggen welke spullen hij kwam halen. [slachtoffer] hoorde verdachte zeggen dat alles in haar huis van hem was. [slachtoffer] verklaart echter dat de spullen in de woning van haar zijn. Het is haar huis en de spullen heeft ze zelf gekocht. Ze heeft gezien dat verdachte de magnetron lostrok en dat hij deze heeft meegenomen. [slachtoffer] heeft gezien dat verdachte de magnetron naar zijn auto bracht. Zij heeft geen toestemming gegeven voor het wegnemen van de magnetron. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat het om een combimagnetron van het merk Panasonic ging. De politie heeft op 5 juli 2008 haar een magnetron van het merk Panasonic getoond, die de politie op donderdag 3 juli 2008 in de schuur bij de woning van verdachte heeft aangetroffen. Op 28 juli 2008 heeft [slachtoffer] nogmaals verklaard dat het haar magnetron was, dat verdachte deze nooit eerder heeft opgehaald en dat deze op 29 juni 2008 is weggenomen. De zus van [slachtoffer], [zus] heeft verklaard dat zij op 28 juni 2008 tot 15.30 uur bij [de vrouw] is geweest en dat zij die dag de magnetron nog heeft gebruikt. De vader van [aangeef[slachtoffer], D. [slachtoffer], heeft verklaard dat hij op 29 juni 2008 rond 17.00 uur telefonisch contact met zijn dochter heeft gehad en dat zij toen tegen hem heeft gezegd dat verdachte de magnetron had weggenomen. [dochter], één van verdachtes dochters, heeft verklaard dat verdachte nog spullen in de woning van [slachtoffer] had staan en dat haar vader had besloten om die spullen op te halen. Het ging onder meer om een computer en foto’s. Zij heeft die spullen op zondag 29 juni 2008 in de woning van haar vader gezien. De rechtbank leidt onder meer hieruit af dat verdachte op zondag 29 juni 2008 in de woning van [slachtoffer] is geweest. [zoon], de zoon van verdachte, heeft verklaard dat verdachte op zondag 29 juni 2008 rond 14.15 uur naar de bank is geweest en dat zijn vader wel een half uur weg is geweest. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte in die tijd niet naar de bank maar naar de woning van [slachtoffer] is geweest. In dit verband merkt de rechtbank op dat de afstanden tussen de woningen van [[betrokkene], [aangeef[slachtoffer] en verdachte niet groot zijn. De rechtbank acht het daarom mogelijk dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om van de woning van [betrokkene] naar de woning van [slachtoffer] te rijden, daar onder meer de magnetron weg te halen, vervolgens naar zijn eigen woning te rijden, de magnetron daar naar binnen te brengen en daarna naar de woning van [betrokkene] terug te rijden. Feit 2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2. ten laste is gelegd. De bewezenverklaring van het op 3 juli 2008 te Almere voorhanden hebben van een pistool en munitie baseert de rechtbank op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen: - de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tegenover de politie op 3 juli 2008; - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, nummer 2008049377-7, opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten [verbalisant], [verbalisant], [verbalisant] op 3 juli 2008, inhoudende de verklaring van [getuige]; - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van wapenherkenning, nummer 2008049377-38, opgemaakt en ondertekend door de verbalisant [verbalisant] op 10 augustus 2008, inhoudende de verklaring van technisch rechercheur [rechercheur] Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen. Feit 3. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3. ten laste is gelegd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Op 28 mei 2008 heeft [aangeef[slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal van onder meer een picknicktafel en 18 tot 20 roodkleurige stenen plantenbakken met daarin bloemen en planten uit de voortuin van haar woning in Almere, gepleegd tussen zondag 25 mei 2008 te 15.00 uur en maandag 26 mei 2008 te 20.00 uur. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat verdachte de rode tuinbakken voor haar heeft geregeld en dat zij deze van hem heeft gekregen. Tevens verklaart zij dat zij de picknicktafel zelf heeft gekocht. De getuige [getuige] heeft tijdens het door de politie op 16 juli 2008 verrichte buurtonderzoek verklaard dat zij ongeveer 1½ maand geleden heeft gezien dat verdachte tuinspullen aan het uitladen was en in zijn achtertuin zette. Zij gaf aan dat dit rode stenen bakken en een picknicktafel waren. Deze goederen stonden in de achtertuin van verdachte. Zij gaf aan dit vanuit haar bovenraam te kunnen zien. 4. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: Feit 1 primair. hij op 29 juni 2008 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit de woning aan de [adres], een magnetron toebehorende aan [slacht[slachtoffer]; Feit 2. hij op 03 juli 2008 te Almere een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, zijnde een vuurwapen (merk Crvena Zastava 70), en munitie van categorie III, te weten 5 scherpe patronen type 7.65, voorhanden heeft gehad; Feit 3. hij op 25 mei 2008 of 26 mei 2008 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 18 tot 20 roodkleurige stenen/plantenbakken (met daarin bloemen/planten) en een picknickset toebehorende aan [slacht[slachtoffer]. Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. 5. Kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op: Feit 1 en 3 telkens: Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op. Er zijn evenmin feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar. 6. Strafoplegging De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de officier van justitie de teruggave van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde magnetron aan [slacht[slachtoffer] en onttrekking aan het verkeer van het op deze lijst genoemde wapen en het busje pepperspray gevorderd. De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op 29 juni 2008 een magnetron uit de woning van zijn ex-vriendin [aangeef[slachtoffer] gestolen. Voorts heeft verdachte een wapen voorhanden gehad en heeft hij omstreeks 25/26 mei 2008 spullen van [aangeef[slachtoffer] uit haar tuin gestolen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 maart 2009, inhoudende dat verdachte gedurende een lange periode niet ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld. Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank evenwel bepalen dat dit niet ten uitvoer zal worden gelegd, mits de verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke straf op zijn plaats, omdat verdachte vanwege de kinderen nog steeds contact heeft met [aangeef[slachtoffer] en de rechtbank daarmee wil trachten te voorkomen dat verdachte zich jegens haar opnieuw aan een strafbaar feit schuldig maakt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de na te noemen straf passend. De rechtbank zal de teruggave aan [aangeef[slachtoffer] gelasten van de aan haar toebehorende magnetron, zoals genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank is van oordeel dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde wapen (merk Crvena Zastava 70), dient te worden onttrokken aan het verkeer, in aanmerking genomen dat met betrekking tot dit voorwerp het feit is begaan en dat dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De rechtbank is van oordeel dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde busje pepperspray, dat bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten is aangetroffen, dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 36d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot twee (2) maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee (2) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer een wapen, merk Crvena Zastava 70, en een busje pepperspray. De rechtbank gelast de teruggave van de magnetron aan [slacht[slachtoffer]. Aldus gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. M.A. Pot en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2009.