
Jurisprudentie
BI2567
Datum uitspraak2009-04-21
Datum gepubliceerd2009-04-28
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.403/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-28
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.403/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gezag over minderjarige.
Hoofdverblijf.
Verhouding beslissing bodemrechter en voorlopige voorziening.
Uitspraak
Arrest d.d. 21 april 2009
Zaaknummer 107.002.403/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de moeder,
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de vader,
toevoeging,
advocaat: mr. S.A. Roodhof, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 30 december 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De vader heeft onder overlegging van een productie een akte genomen, waarop de moeder bij antwoordakte heeft gereageerd.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. De vader heeft de beschikking van de rechtbank Groningen d.d. 13 januari 2009, tot overlegging waarvan het hof hem bij het genoemde tussenarrest in de gelegenheid heeft gesteld, bij akte als productie in het geding gebracht.
2. Bij de genoemde beschikking heeft de rechtbank Groningen als bodemrechter in de hoofdzaak het hoofdverblijf van [de minderjarige], het minderjarige kind van partijen, bij de vader bepaald en het anders of meer verzochte afgewezen.
3. Nu het hof als appelrechter in de voorlopige voorzieningenprocedure zijn arrest - gelijk in r.o. 3 van het genoemde tussenarrest overwogen - in beginsel dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, falen naar het oordeel van het hof de tegen het bestreden vonnis gerichte grieven en moet bedoeld vonnis worden bekrachtigd.
4. Bij vorenstaand oordeel heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de moeder met haar vordering als oorspronkelijk eiseres een met de beslissing van de bodemrechter strijdige situatie nastreeft. Bij antwoordakte heeft de moeder weliswaar gesteld dat de beslissing van de bodemrechter op een kennelijke misslag berust, maar zij heeft die stelling naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende onderbouwd. Zij heeft daarenboven aangevoerd dat het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 26 augustus 2008, waarin deze zijn advies aan de bodemrechter heeft verwoord, reeds enkele maanden oud is, maar zij miskent daarmee dat de bodemzaak blijkens de eerdergenoemde beschikking op 18 december 2008 ter zitting is behandeld. Niet is gesteld of gebleken dat daar geen aandacht zou zijn besteed aan de meer recente periode of dat de moeder niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om meer recente ontwikkelingen onder de aandacht van de rechter te brengen.
De slotsom.
5. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Gelet op de voormalige relatie tussen partijen, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij haar kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Breemhaar en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 april 2009 in bijzijn van de griffier.