
Jurisprudentie
BI2649
Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805313/1/M2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805313/1/M2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning verleend als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een agrarisch bedrijf met varkens en melkrundvee op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij uitspraak van 28 november 2007, in zaak nr. 200700629/1 heeft de Afdeling dit besluit gedeeltelijk vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen acht weken na verzending hiervan een nieuw besluit te nemen. Bij uitspraak van 6 juni 2008, in zaak nr. 200803266/3 heeft de Afdeling het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en het college opgedragen binnen vier weken na de dag van de verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Uitspraak
200805313/1/M2.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning verleend als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een agrarisch bedrijf met varkens en melkrundvee op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij uitspraak van 28 november 2007, in zaak nr. 200700629/1 heeft de Afdeling dit besluit gedeeltelijk vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen acht weken na verzending hiervan een nieuw besluit te nemen. Bij uitspraak van 6 juni 2008, in zaak nr. 200803266/3 heeft de Afdeling het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en het college opgedragen binnen vier weken na de dag van de verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Tegen het uitblijven van een nieuw besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2008, beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 augustus 2008 heeft het college alsnog een nieuw besluit genomen.
Bij brief van 18 september 2008 hebben [appellanten] de gronden van het beroep aangevuld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door J.A.M. van Sambeeck, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat dat het college niet binnen de door de Afdeling in de uitspraak van 6 juni 2008, in zaak nr. 200803266/3 gestelde termijn een nieuw besluit heeft genomen met inachtneming van de uitspraak van de uitspraak van 28 november 2007, in zaak nr. 200700629/1 (www.raadvanstate.nl) . Bij besluit van 8 augustus 2008 heeft het college alsnog een nieuw besluit genomen. Gelet hierop hebben [appellanten] geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. [appellanten] stellen dat met voorschrift 2.1.5 dat bij het bestreden besluit aan de vergunning van 30 november 2006 is verbonden geen toereikend beschermingsniveau wordt geboden. Dit voorschrift biedt volgens hen geen betere bescherming tegen stankhinder dan het bij uitspraak van 28 november 2007, in zaak nr. 200700629/1 vernietigde voorschrift 2.1.5. Bovendien mogen op grond van dit voorschrift ramen en deuren niet geopend worden voor het doorlaten van personen, dieren, vaste mest of goederen, zodat het voorschrift niet naleefbaar is, aldus [appellanten].
2.2.1. Het bij het bestreden besluit aan de vergunning verbonden voorschrift 2.1.5 luidt als volgt: "Deuren en ramen moeten gesloten worden gehouden. Dit leidt slechts uitzondering wanneer het stalklimaat het geopend houden van de deuren vereist. Daarvan is in ieder geval sprake wanneer de gezondheid van de dieren wordt geschaad door het onvoldoende ventileren."
Het bij uitspraak van 28 november 2007 vernietigde voorschrift 2.1.5 luidde als volgt: "Ramen en deuren van stallen moeten gesloten worden gehouden, voor zover ze geen functie hebben voor luchtinlaat of het doorlaten van personen, dieren, vaste mest of goederen."
2.2.2. Voorschrift 2.1.5 is mede gesteld om te voorkomen dat geur uit de stallen naar buiten treedt. Ter zitting is gebleken dat het geopend houden van deuren kan zijn vereist om schade aan de gezondheid van de dieren als gevolg van onvoldoende ventilatie te voorkomen. Het bij het bestreden besluit aan de vergunning verbonden voorschrift 2.1.5 sluit echter niet uit dat deuren ook om andere redenen dan ter bescherming van de gezondheid van de dieren geopend zijn, hetgeen kan bijdragen aan de geurhinder ter plaatse van de nabijgelegen woningen. Gelet hierop is onvoldoende gemotiveerd dat met dit voorschrift een toereikend beschermingsniveau wordt geboden. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.3. Op grond van voorschrift 2.1.5 is het niet toegestaan om de deuren van de stallen te openen voor het doorlaten van personen, dieren, vaste mest of goederen. Dit betekent dat het voorschrift in zoverre niet naleefbaar is. De beroepsgrond slaagt.
2.3. [appellanten] voeren aan dat het college het uithalen van kuilvoer ten onrechte heeft uitgezonderd van de in voorschrift 8.1.4 gestelde geluidgrenswaarden voor zon- en feestdagen.
2.3.1. Ingevolge het bij het bestreden besluit aan de vergunning verbonden voorschrift 8.1.3, voor zover hier van belang, gelden op zondagen en algemeen erkende feestdagen tussen 07.00 en 19.00 uur de niveaus van de periode tussen 19.00 en 23.00 uur. Op die dagen mogen de volgende representatieve activiteiten niet worden uitgevoerd:
- mixen of oppompen en afvoeren van mest;
- verladen van varkens of rundvee;
- ophalen van melk
- lossen van bulkvoer
- gebruik van de hogedrukreiniger.
Ingevolge het bij het bestreden besluit aan de vergunning verbonden voorschrift 8.1.4 mag in afwijking van het bepaalde in voorschrift 8.1.3 op de daar genoemde dagen kuilvoer worden uitgehaald voor het voederen van het vee.
2.3.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de in voorschrift 8.1.4 opgenomen ontheffing van voorschrift 8.1.3 voor het uithalen van kuilvoer op zon- en feestdagen aanvaardbaar is, omdat het noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering en het slechts om 1 of 2 verkeersbewegingen per dag gaat in een periode van maximaal 15 minuten.
2.3.3. De Afdeling is van oordeel dat het college, gelet op de noodzaak van de activiteit en gezien de beperkte tijdsduur waarin en frequentie waarmee de activiteit plaatsvindt, in redelijkheid voorschrift 8.1.4 aan de vergunning heeft kunnen verbinden. De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellanten] stellen dat het college ten onrechte niet is ingegaan op hun verzoek om met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer het aan de vergunning van 30 november 2006 verbonden voorschrift 8.1.2 te wijzigen.
2.4.1. [appellanten] hebben op 3 januari 2008 een verzoek om toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer ingediend. Het college heeft dit verzoek bij besluit van 8 augustus 2008, kenmerk 314529, afgewezen. Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld. Het gaat derhalve om een procedure die los staat van deze procedure. Het verzoek om de vergunning van 30 november 2006 te wijzigen kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen. De beroepsgrond faalt.
2.5. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij voorschrift 2.1.5 aan de vergunning van 30 november 2006 is verbonden. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 8 augustus 2008, kenmerk 314483, voor zover daarbij voorschrift 2.1.5 aan de vergunning van 30 november 2006 is verbonden;
IV. bepaalt dat het volgende voorschrift 2.1.5 in de plaats treedt van het vernietigde voorschrift 2.1.5: "Ramen en deuren van de stallen moeten gesloten worden gehouden behoudens wat betreft de deuren voor het direct doorlaten van personen, dieren, vaste mest of andere goederen. In afwijking hiervan mogen de deuren uitsluitend geopend zijn wanneer de gezondheid van de dieren in de stallen ventilatie door geopende deuren vereist.";
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 8 augustus 2008;
VI. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Eersel aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de gemeente Eersel aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009
325-492.