
Jurisprudentie
BI2650
Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807068/1/M2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807068/1/M2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) het verzoek van [appellanten] om met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer de voor de inrichting aan de [locatie 1] te [plaats] geldende vergunning van 30 november 2006 te wijzigen, afgewezen.
Uitspraak
200807068/1/M2.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) het verzoek van [appellanten] om met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer de voor de inrichting aan de [locatie 1] te [plaats] geldende vergunning van 30 november 2006 te wijzigen, afgewezen.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2008, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door J.A.M. van Sambeeck, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek van [appellanten] ziet op het wijzigen van het aan de vergunning van 30 november 2006 verbonden voorschrift 8.1.2. In dat voorschrift is voor de woning [locatie 2], de woning van [appellanten], een grenswaarde van 43 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode gesteld. Volgens [appellanten] is dit voorschrift ontoereikend om geluidhinder te voorkomen dan wel voldoende te beperken, omdat uit het bij voornoemde vergunning behorende akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting vanwege de inrichting op de westgevel van de woning [locatie 2] slechts 37 dB(A) bedraagt. Gelet hierop had het college volgens [appellanten] voor de westgevel van de woning ten hoogste een grenswaarde van 40 dB(A) moeten stellen, hetgeen aansluit bij de in hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) opgenomen richtwaarde voor inrichtingen in een landelijk gebied.
2.1.1. Het college heeft voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder, voor zover hier van belang, hoofdstuk 4 van de Handreiking als uitgangspunt gehanteerd.
In hoofdstuk 4 van de Handreiking staan richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor inrichtingen in een landelijke omgeving, zoals deze, wordt een richtwaarde van 40 dB(A) in de dagperiode gegeven.
2.2. Uit het bij de vergunning van 30 november 2006 behorende akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting op de woning [locatie 2] vanwege de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie in de dagperiode 43 dB(A) op de oostgevel en 37 dB(A) op de westgevel bedraagt. De inrichting bevindt zich aan weerszijden van de woning [locatie 2]. Ten oosten van deze woning zijn onder meer de stallen en de bedrijfswoning gelegen. Ten westen van de woning [locatie 2] zijn twee kuilplaten gelegen. De geluidbelasting op de westgevel wordt met name veroorzaakt door de verkeersbewegingen met een tractor van en naar die kuilplaten. De geluidbelasting op de oostgevel van de woning [locatie 2] wordt met name veroorzaakt door de activiteiten en verkeersbewegingen in en rond de stallen. Ter plaatse van de westgevel van de woning [locatie 2] bestaat, anders dan ter plaatse van de oostgevel, geen aanleiding om een hogere geluidgrenswaarde te stellen dan de richtwaarde van 40 dB(A). Aangezien de geluidbelasting vanwege de inrichting op de woning [locatie 2] zowel uit oostelijke als westelijke richting komt, staat niet vast dat indien ter plaatse van de oostgevel van de woning [locatie 2] aan de gestelde geluidgrenswaarde van 43 dB(A) in de dagperiode wordt voldaan, de geluidbelasting ter plaatse van de westgevel maximaal 40 dB(A) bedraagt. Bovendien mag op grond van voorschrift 8.1.2 de geluidbelasting op de westgevel van de woning 43 dB(A) bedragen, zodat het stellen van een geluidgrenswaarde van 43 dB(A) voor zowel de oost- als de westgevel van de woning [locatie 2] niet toereikend is om geluidhinder te voorkomen dan wel voldoende te beperken. Gelet hierop heeft het college in dit geval niet in redelijkheid af kunnen zien van het stellen van een geluidgrenswaarde voor de westgevel van de woning [locatie 2]. De beroepsgrond slaagt.
2.3. Het beroep is gegrond. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 8 augustus 2008, kenmerk 314529;
III. bepaalt dat het volgende voorschrift 8.1.2 in de plaats treedt van het bij besluit van 30 november 2006 aan de vergunning verbonden voorschrift 8.1.2, voor zover daarbij een geluidgrenswaarde is gesteld voor de woning [locatie 2] in de dagperiode: "Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting aanwezige werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, mag in de dagperiode ter plaatse van de westgevel van de woning [locatie 2] niet meer dan 40 dB(A) en ter plaatse van de oostgevel van de woning [locatie 2] niet meer dan 43 dB(A) bedragen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 8 augustus 2008, kenmerk 314529;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Eersel aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Eersel aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009
325-492.