
Jurisprudentie
BI2662
Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808530/1/M1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808530/1/M1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 2 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk (hierna: het college) het ontwerp voor de herinrichting van de Wilgenhoflaan te Beverwijk definitief vastgesteld. Daarbij heeft het college locaties aangewezen voor ondergrondse containers voor de inzameling van huishoudelijk afval en plaatsen aangewezen voor de realisering van parkeervakken.
Uitspraak
200808530/1/M1.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk (hierna: het college) het ontwerp voor de herinrichting van de Wilgenhoflaan te Beverwijk definitief vastgesteld. Daarbij heeft het college locaties aangewezen voor ondergrondse containers voor de inzameling van huishoudelijk afval en plaatsen aangewezen voor de realisering van parkeervakken.
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ten dele niet-ontvankelijk verklaard en ten dele ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 18 november 2008, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden aan de Afdeling, alwaar het beroepschrift op 24 november 2008 is ingekomen.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door E. Visser en G.C.C. Willemse, beide werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellant] bevestigd dat hij niet beoogt beroep in te stellen tegen het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar inzake de aanwijzing van plaatsen ter realisering van parkeervakken niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2. [appellant] kan zich niet vinden in de aanwijzing van de hoek van de Wilgenhoflaan met de Huiderlaan, nabij zijn woning op [locatie], als locatie voor een ondergrondse afvalcontainer. Hij verwacht dat de ondergrondse inzamelvoorziening ter plaatse van zijn woning geluid-, stank- en zichthinder zal veroorzaken. Daarnaast betoogt hij dat het college ten onrechte niet heeft gekozen voor de door hem voorgestelde alternatieve locatie aan de Huiderlaan ter hoogte van de huidige clusterplaats voor rolcontainers. In dit verband stelt hij dat de alternatieve locatie voldoet aan het afstandscriterium van 75 meter.
2.2.1. Ingevolge artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 10.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad, in afwijking van artikel 10.21, in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenverordening bepalen dat huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel.
Ingevolge artikel 10.26, vierde lid, van de Wet milieubeheer, zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, stelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer regels inhoudende de voorwaarden waaronder ingevolge het eerste lid kan worden bepaald dat huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel worden ingezameld. Hiertoe behoren in ieder geval regels omtrent de loopafstand van het perceel naar het inzamelpunt en de beschikbaarheid van het inzamelpunt.
Ingevolge artikel 3 van de Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel, zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, (hierna: de Regeling) is sprake van een laagdrempelige inzameling indien de afstand tussen het perceel waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan en de inzamelvoorziening of de clusterplaats niet meer bedraagt dan 75 meter. De gemeenteraad kan in bijzonder gevallen bij de verordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bepalen dat de afstand wordt vastgesteld op ten hoogste 125 meter.
In de gemeente Beverwijk is de afvalstoffenverordening opgenomen in hoofdstuk 12 van de Algemene plaatselijke verordening Beverwijk 2006. Ingevolge het daarin opgenomen artikel 12.4.6, eerste lid, kan het college in het belang van een doelmatige inzameling van huishoudelijke afvalstoffen bepalen dat de inzamelmiddelen ter lediging aangeboden dienen te worden op een door hem vastgestelde clusterplaats of op een door hem vastgestelde collectieve inzamelplaats.
Ingevolge artikel 12.4.6, tweede lid, van de Algemeen plaatselijke verordening kan de raad in bijzondere gevallen bepalen dat de afstand tussen een perceel waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan en de clusterplaats of collectieve inzamelplaats op ten hoogste 125 meter wordt vastgesteld.
2.2.2. De aanwijzing van de hoek van de Wilgenhoflaan met de Huiderlaan als locatie voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer voldoet volgens het college aan de afstand, zoals bedoeld in artikel 3 van de Regeling.
Wat de door [appellant] ingebrachte bezwaren met betrekking tot de van de ondergrondse afvalcontainer te duchten stank- en geluidoverlast en het rond de afvalcontainer ontstaan van zwerfvuil betreft, heeft het college overwogen dat door een in de afvalcontainer geplaatst ontluchtingssysteem, het voorzien van de afvalcontainer van een geluidstrip en het handhavend optreden tegen zwerfvuil het onwaarschijnlijk moet worden geacht dat deze vormen van overlast zich zullen voordoen. Ten aanzien van het bezwaar omtrent zichthinder stelt de Afdeling vast dat [appellant] vanaf de begane grond geen direct zicht heeft op de vulopeningen van de afvalcontainer, omdat er nog een heg, welke hoger is dan de vulopeningen van de afvalcontainer, tussen staat.
De Afdeling stelt vast dat [appellant] het vorenstaande niet gemotiveerd heeft betwist.
2.2.3. Wat betreft de door [appellant] genoemde alternatieve locatie merkt het college op dat bij deze locatie voor het wegbrengen van het afval een drukke weg moet worden overgestoken, hetgeen de verkeersveiligheid in gevaar brengt, en dat flatbewoners direct zicht krijgen op de container.
Ter zitting is komen vast te staan dat de afstand tussen een aantal percelen van huishoudens waarvoor de container als clusterplaats zal dienen en de alternatieve locatie groter is dan 75 meter. De alternatieve locatie voldoet daarmee niet aan het afstandscriterium als bedoeld in artikel 3 van de Regeling.
2.2.4. De Afdeling ziet op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot aanwijzing van de hoek van de Wilgenhoflaan met de Huiderlaan als locatie voor een ondergrondse afvalcontainer voor de inzameling van huishoudelijk afval. Het besluit van 2 juli 2008 is bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009
159-590.