
Jurisprudentie
BI2705
Datum uitspraak2009-04-09
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1038 TAS
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1038 TAS
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag om een voorschot op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (hierna: TAS-regeling) ingediend bij het Instituut Asbestslachtoffers omdat de aanvraag pas is ingediend nadat de echtgenoot van betrokkene was overleden. Onder de datum van indiening van de aanvraag verstaat de raad van bestuur volgens door hem vastgestelde beleidsregels de datum waarop de aanvraag door het instituut is ontvangen. Raad overweegt dat uit de toelichting bij de TAS-regeling blijkt dat het recht op uitkering in beginsel een persoonlijk recht is van de door ziekte getroffen werknemer. De uitkering is primair bedoeld als tegemoetkoming aan het slachtoffer zelf. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door de eis dat de werknemer de uitkering aanvraagt. De omstandigheid dat de aanvraag wel nog door de werknemer zelf is ondertekend, maakt dit niet anders.
Uitspraak
07/1038 TAS
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 januari 2007, 06/993 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: raad van bestuur)
Datum uitspraak: 9 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2009. Voor appellante is verschenen mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij [naam echtgenoot], echtgenoot van appellante, is de ziekte maligne mesothelioom vastgesteld. Op 7 oktober 2005 is hij aan deze ziekte overleden.
1.2. Appellante heeft een aanvraag om een voorschot op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (hierna: TAS-regeling) ingediend bij het Instituut Asbestslachtoffers (hierna: instituut). Deze, nog door [naam echtgenoot] op 4 oktober 2005 ondertekende, aanvraag is op 18 oktober 2005 bij het instituut binnengekomen en op 15 december 2005 ter behandeling doorgezonden naar de SVB.
1.3. Bij besluit van 20 december 2005 heeft de raad van bestuur de aanvraag van appellante afgewezen. Bij het bestreden besluit van 1 februari 2006 heeft de raad van bestuur het besluit van 20 december 2005 na daartegen door appellante gemaakt bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. In artikel 6a van de TAS-regeling is bepaald dat de werknemer die op het moment van de aanvraag in leven is en bij wie met toepassing van het protocol diagnostiek de ziekte maligne mesothelioom is vastgesteld, recht heeft op een voorschot indien aan een aantal nadere eisen is voldaan. Volgens artikel 6b van de TAS-regeling hebben de nabestaanden, indien de werknemer is overleden nadat hij de aanvraag heeft ingediend maar voordat op de aanvraag is beslist, in zijn plaats recht op het voorschot indien de overledene daarop recht zou hebben gehad.
3.2. De raad van bestuur heeft de aanvraag om een voorschot afgewezen omdat deze pas is ingediend nadat [naam echtgenoot] was overleden. Onder de datum van indiening van de aanvraag verstaat de raad van bestuur volgens door hem vastgestelde beleidsregels de datum waarop de aanvraag door het instituut is ontvangen.
3.3. Appellante heeft allereerst aangevoerd dat de datum waarop haar overleden echtgenoot het aanvraagformulier heeft ondertekend als de datum van indiening daarvan moet worden beschouwd. De Raad kan appellante hierin niet volgen. Met de onder-tekening van een aanvraag is deze immers nog geenszins ingediend. Bij de indiening gaat het om het kenbaar maken van de aanvraag aan het bestuursorgaan dat daarop moet beslissen. Die indiening kan op een veel latere datum geschieden dan die van de ondertekening of zelfs geheel achterwege blijven. Ondertekening kan dan ook niet met indiening worden gelijkgesteld.
3.4. Gelet op de stelling van appellante dat in dit geval uit een oogpunt van redelijkheid van de letter van de TAS-regeling had behoren te worden afgeweken, overweegt de Raad dat uit de toelichting bij de TAS-regeling blijkt dat het recht op uitkering in beginsel een persoonlijk recht is van de door ziekte getroffen werknemer. De uitkering is primair bedoeld als tegemoetkoming aan het slachtoffer zelf. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door de eis dat de werknemer de uitkering aanvraagt. Aangezien naderhand gebleken is dat het overgrote deel van de slachtoffers ten tijde van de toekenning van de uitkering niet meer in leven was, is per 1 januari 2003 in de TAS-regeling de mogelijkheid opgenomen een voorschot aan te vragen. Hiermee is beoogd dat het overgrote deel van de slachtoffers dat zich aanmeldt, bij leven een voorschot ontvangt en jegens dit deel aldus bij leven maatschappelijke betrokkenheid bij het ondervonden leed tot uiting wordt gebracht.
3.5. Mede gezien deze toelichting acht de Raad onvoldoende grond aanwezig voor het oordeel dat de raad van bestuur in dit geval niet heeft mogen vasthouden aan de eis van indiening van de aanvraag vóór het overlijden van de werknemer. Nu de feitelijke indiening pas na dit overlijden heeft plaatsgevonden, kon toekenning van een voorschot ook per definitie niet meer bij leven van de werknemer geschieden. De omstandigheid dat de aanvraag wel nog door de werknemer zelf is ondertekend, maakt dit niet anders.
Overigens merkt de Raad nog op dat de raad van bestuur inmiddels in de door hem vastgestelde beleidsregels weliswaar een wat ruimere invulling aan het begrip “(datum van) indiening van de aanvraag” heeft gegeven, maar dat ook toepassing daarvan appellante niet kan baten.
3.6. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M. Lammerse.
HD