
Jurisprudentie
BI2719
Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-05-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3185 AKW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3185 AKW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen recht op kinderbijslag, omdat appellant niet meer als verzekerde voor de AKW wordt aangemerkt. Terugvordering. Boete. Geen dienstbetrekking. Gelet op het totaalbeeld van de juridische, economische en sociale factoren kan niet gezegd worden dat op de in geding zijnde peildata het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellant in Nederland lag.
Schending inlichtingenverplichting. Beleid intrekking met terugwerkende kracht. Geen dringende reden van terugvordering af te zien.
Uitspraak
08/3185 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 15 mei 2008, 07/753 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 22 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 11 maart 2009. Appellant is verschenen met bijstand van zijn raadsman mr. Appelman, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Bos, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 8 november 2005 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij met ingang van het tweede kwartaal van 2005 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat hij niet meer als verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslag (AKW) wordt aangemerkt.
1.2. Bij besluit van 8 februari 2006 heeft de Svb van appellant een bedrag van € 761,88 teruggevorderd, zijnde de onverschuldigd betaalde kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2005, en appellant tevens een boete opgelegd van
€ 77,--.
1.3. Bij besluit van 18 december 2006 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij met ingang van het tweede kwartaal van 2005 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat hij niet meer als verzekerde in de zin van de AKW wordt aangemerkt.
1.4. Bij besluit van 27 maart 2007 heeft de Svb de bezwaren van appellant tegen genoemde besluiten ongegrond verklaard. Appellant heeft daarbij onder meer overwogen dat de ingangsdatum van het besluit van 18 december 2006 niet juist is, en dat dit besluit louter betrekking heeft op het eerste kwartaal van 2006 tot en met het vierde kwartaal van 2006.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 maart 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat het (bij besluit van 27 maart 2007 gehandhaafde) besluit van 8 november 2005 een intrekking inhoudt van de reeds toegekende kinderbijslag over het tweede tot en met vierde kwartaal van 2005. Het (bij besluit van 27 maart 2007 gehandhaafde maar voor wat betreft de periode gewijzigde) besluit van 18 december 2006 houdt een weigering in van kinderbijslag over het eerste tot en met vierde kwartaal van 2006.
4.2. Ten aanzien van de onder 4.1 genoemde besluiten ziet de Raad zich allereerst gesteld voor de vraag of de Svb terecht heeft besloten dat appellant over de in geschil zijnde kwartalen geen recht heeft op kinderbijslag. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.3. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de wet degene die:
a) ingezetene is;
b) geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
4.4. Niet in geschil is dat appellant op de peildata van de periode in geding niet ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting was onderworpen.
4.5. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene degene die in Nederland woont. De vraag, waar een persoon woont, wordt voor de toepassing van de AKW, ingevolge artikel 3, eerste lid, van die wet naar de omstandigheden beantwoord. Naar vaste jurisprudentie van de Raad is daarbij in het bijzonder van belang in welke mate er sprake is van sociale, economische en juridische binding van de betrokken persoon met Nederland. Aangenomen moet worden dat op het moment waarop gezien deze criteria het middelpunt van het maatschappelijk leven geacht kan worden in Nederland te zijn gelegen, de betrokken persoon woonplaats heeft in Nederland heeft.
4.6. De Raad is - gelet op het totaalbeeld van de juridische, economische en sociale factoren - met de rechtbank en de Svb van oordeel dat op de in geding zijnde peildata niet gezegd kan worden dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellant in Nederland lag. In dit kader wijst de Raad op het door appellant ondertekende formulier van 20 augustus 2005, waarop bij meerdere vragen zonder voorbehoud is aangegeven dat appellant sinds 8 februari 2005 in Marokko woont. Dat dit formulier abusievelijk verkeerd zou zijn ingevuld door de dochter van appellant acht de Raad - mede gelet op de overige gedingstukken - niet geloofwaardig. Uit de stempels in het paspoort van appellant blijkt immers dat hij in de periode van 7 februari 2005 tot 6 mei 2006 en van 13 mei 2006 tot 18 november 2006 ook daadwerkelijk in Marokko heeft verbleven. Bovendien heeft appellant op 13 december 2006 (schriftelijk) en 5 maart 2007 (mondeling) verklaard dat hij ieder jaar drie maal drie maanden in Marokko verblijft. Dat appellant in Alkmaar ingeschreven staat en aldaar al geruime tijd een woning huurt, maakt naar het oordeel van de Raad niet dat gesteld zou kunnen worden dat appellant - in tegenstelling tot hetgeen blijkt uit de feitelijke gegevens - in Nederland woont.
4.7. Hetgeen de Raad overwogen heeft onder 4.6 leidt tot de conclusie dat de Svb bij het (bij besluit van 27 maart 2007 voor wat betreft de periode gewijzigde) besluit van 8 december 2006 over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2006 terecht heeft geweigerd kinderbijslag aan appellant toe te kennen.
4.8. Ten aanzien van het tijdvak vanaf het tweede kwartaal van 2005 tot en met het vierde kwartaal van 2005 is de Svb bij het (bij besluit van 27 maart 2007 gehandhaafde) besluit van 8 november 2005 teruggekomen van de toekenning van kinderbijslag. De Svb heeft dit onderdeel van zijn besluit gebaseerd op artikel 14a, eerste lid, van de AKW, waarin is bepaald dat de Svb gehouden is een besluit tot toekenning van kinderbijslag in te trekken of te herzien, indien kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Voorts is in het tweede lid van dit artikel bepaald dat de Svb kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening of intrekking als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.9. De Raad stelt vast dat de Svb een beleid heeft ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, welk beleid evenzeer geldt voor beslissingen ingevolge artikel 14a van de AKW, waarbij rekening wordt gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat het pensioen of de uitkering ten onrechte werd verleend. De Raad is van oordeel dat deze beleidsregels niet in strijd komen met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, waaronder voornoemde wettelijke bepalingen, het beginsel van de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel.
4.10. De Raad is met de Svb van oordeel dat appellant, door de Svb niet te informeren over zijn per 8 februari 2005 gewijzigde woonsituatie, de in artikel 15 van de AKW opgenomen inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.11. Hetgeen de Raad overwogen heeft onder 4.6 en 4.8 tot en met 4.10 leidt tot de conclusie dat de Svb, met inachtneming van zijn hiervoor weergegeven beleid ten aanzien van de intrekking van uitkeringen met terugwerkende kracht, ook terecht heeft besloten de aan appellant toegekende kinderbijslag over het tweede tot en met vierde kwartaal van 2005 in te trekken.
4.12. Op grond van artikel 24 van de AKW is de Svb gehouden, hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen. Van dringende redenen om op de voet van artikel 24, vierde lid, van de AKW geheel of gedeeltelijk van deze terugvordering af te zien, is de Raad niet gebleken.
4.13. Onder 4.10 heeft de Raad reeds overwogen dat appellant de in artikel 15 van de AKW opgenomen inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad is van oordeel dat de Svb een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 17a van de AKW, en het daarop gebaseerde Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Van dringende redenen om op grond van artikel 17a, vierde lid, van de AKW geheel of gedeeltelijk van het opleggen van een boete af te zien, is de Raad niet gebleken.
4.14. Uit vorenstaande overwegingen volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.15. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303,
2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.
IJ