Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2759

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/690203-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis. Verdachte is opgetreden als advocaat in een civiele procedure. Hem wordt verweten dat hij in deze procedure opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (ver)valste getuigenverklaringen en dat hij opzettelijk meineed heeft uitgelokt. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op enig moment voorafgaand of tijdens deze civiele procedure heeft geweten of moest weten van de valsheid van de afgelegde, schriftelijke verklaringen. Het opzet op gebruik van de valse schriftelijke verklaringen kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen. Gelet hierop acht de rechtbank het opzet op het uitlokken van meinedige verklaringen evenmin bewezen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht parketnummer: 10/690203-07 [Promis] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 april 2009 (bij vervroeging) in de strafzaak tegen [Verdachte], geboren in 1966, wonende te [adres en woonplaats]. Raadsman mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. 1 Onderzoek van de zaak Gezien het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 18 november 2008 en het vonnis van de meervoudige kamer voor verschoningszaken d.d. 8 december 2008, bestaat de rechtbank thans geheel uit rechters (-plaatsvervangers) die normaal gesproken niet in de rechtbank Rotterdam werkzaam zijn. Zij zijn net als de griffier afkomstig uit de rechtbank Dordrecht. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 april 2009, waarbij de officier van justitie mr. W.J. Struik, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4 / medeverdachte 1] en [getuige 5/ medeverdachte 2]. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1: samen met een ander of alleen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste schriftelijke getuigenverklaringen door deze verklaringen als echt en onvervalst in een civielrechtelijke procedure in te brengen; Feit 2 primair en subsidiair: samen met een ander of alleen [getuige 1] en/of [getuige 2] opzettelijk heeft uitgelokt een valse verklaring onder ede af te leggen dan wel dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij deze uitlokking; Feit 2 meer subsidiair: samen met een ander of alleen opzettelijk de vrijheid van [getuige 1] en/of [getuige 2] om naar waarheid een verklaring af te leggen tegenover een rechter of ambtenaar heeft beïnvloed; Feit 2 meest subsidiair: samen met een ander of alleen [getuige 1] en/of [getuige 2] door geweld of een enig andere feitelijkheid of bedreiging daarmee heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden. 3 De voorvragen De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 primair wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich ten aanzien van feit 1 op het telefoongesprek tussen verdachte en de [getuige 6] op 10 augustus 2004 en het telefoongesprek van verdachte met [getuige 1] op 11 augustus 2004. Als verdachte het eerder nog niet wist, moest hem in ieder geval vanaf dat moment duidelijk zijn geweest dat de schriftelijke verklaringen niet klopten. De officier van justitie baseert zijn standpunt onder meer op de omstandigheden dat - de vier getuigen opeens kwamen aanwaaien op het moment dat er een bewijsprobleem optrad; - deze getuigen geen vreemden, maar allemaal bekenden of zelfs familie waren van de persoon, die stelt slachtoffer te zijn van de aanrijding en daardoor schade zegt te hebben geleden; - deze getuigen zijn meegenomen naar het kantoor van verdachte waar tegelijkertijd met de gestelde slachtoffers van de aanrijding ook met alle getuigen en in elkaars aanwezigheid inhoudelijk over de zaak is gesproken; - twee van de vier getuigen vervolgens gezegd hebben dat zij de aanrijding niet hebben gezien en dat de laatste verklaring op hun naam niet van hen is. De officier van justitie stelt vervolgens dat als verdachte op genoemd moment nog niet zeker wist dat de verklaringen onjuist waren, hij wel hevig had moeten twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaringen en maatregelen had moeten treffen. Op hem rust een onderzoeksplicht om na te gaan of de verklaringen op waarheid berustten. Verdachte heeft echter het tegenovergestelde gedaan door de verklaringen na ze te hebben besproken met cliënte in te brengen in de civielrechtelijke procedure van zijn cliënte en te gebruiken voor het bewijs. Ook heeft hij op 1 september 2004 nog nadere verklaringen van enkele van deze getuigen ingebracht. Verdachte heeft hiermee naar de mening van de officier van justitie willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij samen met zijn cliënte gebruik maakte van valse stukken. De officier van justitie acht hierbij van belang dat verdachte niet een willekeurig persoon is, maar een intelligente, ervaren advocaat die vanuit zijn kennis en ervaring beter moest weten. De officier van justitie acht de gehele periode wettig en bewezen omdat verdachte als medepleger ook verantwoordelijk gehouden kan worden voor de handelingen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en haar zoon [medeverdachte 2] vóór 11 augustus 2004. Ten aanzien van feit 2 primair is de officier van justitie van mening dat aan alle vereisten voor uitlokking wordt voldaan. Verdachte had volgens de officier van justitie wetenschap van de valsheid van de verklaringen. Omdat verdachte de getuigen desondanks toch heeft opgeroepen kan het niet anders, dan dat verdachte opzet had op de meinedige verklaring. Verdachte heeft door de getuigen op te roepen de gelegenheid verschaft en hij heeft inlichtingen verschaft tijdens de bijeenkomst op zijn kantoor in februari 2003. Door in contacten met [getuige 1] te zeggen dat zij niets anders kon doen dan te getuigen, heeft verdachte bovendien misbruik gemaakt van zijn gezag als advocaat. Nu [getuige 2] ter terechtzitting heeft verklaard dat ze zich niet gedwongen voelde door verdachte, vordert de officier van justitie vrijspraak voor dat gedeelte van de tenlastelegging. De officier van justitie acht ook hier bewezen dat verdachte het feit samen met voornoemde medeverdachten heeft gepleegd. De officier van justitie vordert aan verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op te leggen en de bijkomende straf van ontzetting van het recht om het beroep van advocaat uit te oefenen voor de duur van drie jaren. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat voor alle feiten vrijspraak dient te volgen. Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsman dat verdachte geen opzet heeft gehad. Hij wist niet dat de schriftelijke getuigenverklaringen vals waren. Gezien de eenzijdige, partijdige belangenbehartiging die een advocaat op zich behoort te nemen en het vertrouwen dat een advocaat aan zijn cliënt behoort te schenken, diende verdachte primair uit te gaan van de juistheid van wat zijn cliënte, [medeverdachte 1], over haar betrokkenheid bij de aanrijding heeft verteld. Toen verdachte van haar de vier getuigenverklaringen ontving wist hij dan ook niet beter dat deze overeenkomstig de waarheid waren. Nu de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] tot en met de zitting van 10 maart 2005 aan verdachte niet kenbaar hebben gemaakt dat zij de aanrijding niet hebben gezien, dient volgens de raadsman de slotsom te zijn dat bewijs van het opzet, inclusief voorwaardelijk opzet, ter zake van feit 1 niet, althans niet in toereikende mate is geleverd. Ten aanzien van feit 2 primair stelt de raadsman dat niet wordt voldaan aan de vereisten van uitlokking. De meineden vinden niet hun oorsprong in de handelingen van verdachte. Het bewijs van de wilsopwekking door verdachte bij twee getuigen om een meineed te plegen is volstrekt ontoereikend. De voorfase van de meineed ligt in het opmaken van de valse schriftelijke verklaringen, welke geheel buiten verdachte om zijn opgesteld. Voor zover de uitlokking van verdachte gezocht moet worden in hetgeen is voorgevallen tijdens de bijeenkomst op zijn kantoor begin 2003, kan volgens de raadsman geen andere conclusie worden getrokken dan dat het opwekken van de wil tot het plegen van meineed bij de getuigen, gelet op de voorfase van het opmaken van de verklaringen, uitsluitend door [medeverdachte] heeft plaatsgehad. Ook voor het medeplegen van de uitlokking ontbreekt het bewijs. Aan het vereiste van dubbel opzet is niet voldaan. De raadsman verwijst in dit verband naar de verklaring van [getuige 1], die onder meer inhoudt dat verdachte op zijn kantoor niet veel over haar verklaring wilde praten en naar de oproepingsbrief van verdachte aan [getuige 1], in welke brief met zoveel woorden is opgemerkt dat zij als getuige gehouden is de waarheid te spreken. De raadsman stelt ten slotte dat het medeplegen ook niet kan blijken uit het oproepen of doen oproepen van de getuige. De raadsman vraagt zich af of de opsteller van de tenlastelegging voorbij is gegaan aan de beginselen van het burgerlijk procesrecht en het systeem van verplichte procesvertegenwoordiging. Dit stelsel brengt immers met zich dat het oproepen van getuigen de taak van de advocaat is. Mocht worden aangenomen dat dit oproepen van getuigen leidt tot het medeplegen van uitlokking van meineed, dan doet de raadsman een beroep op de strafuitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), namelijk het handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Ook ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid geldt volgens de raadsman dat het bewijs van dubbel opzet ontbreekt. En ook hier wordt ten aanzien van het oproepen van de getuigen een beroep gedaan op de strafuitsluitingsgrond van artikel 42 Sr. Verdachte deed als advocaat in civiele zaken datgene wat hij uit hoofde van zijn wettelijk plicht moest doen. De raadsman stelt verder dat de causaliteit tussen het handelen van verdachte begin 2003 op zijn kantoor en de meineed afwezig is, dan wel dat van een substantiële bijdrage geen sprake is geweest. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde beïnvloeding geldt eveneens dat het opzet ontbreekt zodat ook hier vrijspraak dient te volgen. Verdachte heeft niet méér gedaan dan zijn verplichtingen als advocaat nakomen, door de getuige te wijzen op de wettelijke verplichtingen en de mogelijkheid van een bevel medebrenging. Dit kan op een getuige bedreigend overkomen, maar het geven van correcte procesinformatie is niet het soort bedreiging dat de wetgever voor ogen heeft gehad. Op grond van het bovenstaande kan volgens de raadsman de meest subsidiair ten laste gelegde dwang ook niet bewezen worden. Een advocaat die in het stelsel van verplichte procesvertegenwoordiging en door het geven van correcte procesinformatie handelt binnen de grenzen van de wet, handelt niet wederrechtelijk. Subsidiair doet de raadsman ook hier een beroep op de strafuitsluitingsgrond van artikel 42 Sr. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Deze strafzaak vindt zijn oorsprong in een civiele procedure waarin de verdachte als advocaat optrad voor [medeverdachte 1]. Verdachte is eind 2001 door haar benaderd met de vraag haar bij te staan ter zake de schade die zij stelde te hebben geleden ten gevolge van een auto-ongeval dat op 17 september 2001 plaatsvond. Haar zoon was als bestuurder bij die aanrijding betrokken. Zij stelde zelf als passagier in haar zoons auto te hebben gezeten ten tijde van de aanrijding. Op het moment dat zij verdachte benaderde met het verzoek om rechtsbijstand had zij, mogelijk als voorschot op de uiteindelijke schadevergoeding, al geld ontvangen van de verzekeringsmaatschappij van de andere bij het ongeval betrokken bestuurder. Beiden, de verzekeringsmaatschappij en de andere bestuurder, zijn door verdachte gedaagd in de civiele procedure. Bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten komt het aan op de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde feiten. In het bijzonder is daarbij van belang of en zo ja, vanaf welk moment bij de verdachte wetenschap kan worden vastgesteld van de omstandigheid dat ten minste twee getuigen niet de waarheid konden spreken omdat zij zich niet in de (onmiddellijke) nabijheid van de aanrijding hebben bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en getuige 6] vals waren, gelet op de latere, consistente verklaringen die deze getuigen daarover hebben afgelegd en de onherroepelijke veroordelingen die daarover inmiddels door de politierechter van de rechtbank Rotterdam zijn uitgesproken. De onder feit 1 tenlastegelegde periode strekt zich uit van 13 mei 2004 tot en met 10 maart 2005. Op 13 mei 2004 is de civiele bodemprocedure met een dagvaarding gestart. Verdachte heeft toen onder andere de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en getuige 6], allen daterend van november / december 2002, in de civiele procedure ingebracht. Bij conclusie van repliek van 1 september 2004 heeft verdachte vervolgens nieuwe, ongedateerde verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3] [getuige 4 / medeverdachte 1] en [getuige 5/ medeverdachte 2] ingebracht. De rechtbank kan uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet afleiden dat verdachte in de periode van 13 mei 2004 tot en met 10 maart 2005, op enig moment wetenschap had dat de getuigen de aanrijding niet hebben gezien en dat hun getuigenverklaringen derhalve valselijk waren opgemaakt. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Wanneer de wederpartij in 2002 de betrokkenheid van de medeverdachte bij de aanrijding betwist, overhandigt zij aan verdachte de schriftelijke verklaringen van vier getuigen van deze aanrijding. Deze getuigen hebben allen verklaard dat zij getuige zijn geweest van deze aanrijding en dat zij de medeverdachte daar ook gezien hebben. De rechtbank is van oordeel dat uit de gelijke tekstopmaak en inhoud van twee verklaringen niet kan volgen, dat verdachte wist of moest weten dat deze getuigen de aanrijding niet hadden gezien of dat deze verklaringen vals waren. Er was naar het oordeel van de rechtbank op dat moment voor verdachte ook overigens geen concrete aanleiding te veronderstellen dat het valse verklaringen betrof. Op 17 februari 2003 heeft er een bespreking plaats op het kantoor van verdachte. Bij deze bespreking waren de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 6] aanwezig en ook medeverdachte en haar zoon. Tijdens deze bijeenkomst is door geen van de aanwezigen tegenover verdachte verklaard dat de verklaringen vals waren of dat de getuigen de aanrijding niet hadden gezien. Verdachte brengt uiteindelijk de getuigenverklaringen in de bodemprocedure in op 13 mei 2004, waarna er tot 6 augustus 2004 niets relevants gebeurt. Op 6 augustus 2004 stuurt de medeverdachte nog zes nieuwe verklaringen, naar de verdachte: twee van haarzelf en haar zoon en vier van de reeds genoemde getuigen. Op 10 augustus 2004 belt [getuige 6] naar het kantoor van verdachte en vertelt hem dat zijn nadere getuigenverklaring zou zijn vervalst en niet op de waarheid zou berusten. Op 11 augustus 2004 doet [getuige 1] een soortgelijke mededeling aan verdachte. Verdachte bespreekt dit op 16 augustus 2004 met de medeverdachte. Van dit gesprek maakt verdachte een gespreksnotitie op. De medeverdachte geeft tegenover verdachte aan dat de verklaringen wel op de waarheid berusten. De [getuige 6] zou haar en ook de andere getuigen bedreigen als gevolg van relatieproblemen met haar dochter, zo stelt zij. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte op basis van deze voorvallen wist of moest begrijpen dat de eerste afgelegde verklaringen vals waren en dat deze getuigen de aanrijding niet hadden gezien. De mededeling van [getuige 6] heeft naar het oordeel van de rechtbank alleen betrekking op de tweede ingebrachte schriftelijke verklaring van deze getuige. Deze zou vervalst zijn en niet op waarheid berusten. Waar deze vervalsing dan in zou bestaan is naar het oordeel van de rechtbank op dat moment onvoldoende duidelijk geworden. De rechtbank vindt de enkele mededeling van [getuige 6] tijdens zijn verhoor van 10 april 2007, dat hij tegen de verdachte heeft gezegd dat hij de aanrijding niet heeft gezien, onvoldoende om aan te nemen dat dit tijdens het genoemde telefoongesprek zo duidelijk aan de orde is geweest, dat verdachte moet worden geacht de wetenschap te bezitten dat ook de eerdere verklaring valselijk opgemaakt was en dat deze getuige en de anderen de aanrijding niet hadden gezien. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook de eerder op 31 maart 2006 afgelegde verklaring van de [getuige 6], waaruit niet blijkt dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij de aanrijding niet heeft gezien. Van het gesprek met [getuige 1] is alleen duidelijk geworden dat zij een ‘soortgelijke mededeling’ heeft gedaan. Tegen de achtergrond van het onderzoek ter terechtzitting begrijpt de rechtbank hieruit dat deze getuige ook zou hebben gezegd dat haar tweede schriftelijke verklaring niet klopt. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat zij toen ook heeft gezegd dat haar eerste schriftelijke verklaring niet op de waarheid berustte en dat zij de aanrijding niet heeft gezien. De rechtbank acht het in dit kader ook van belang dat verdachte naar aanleiding van beide telefoongesprekken actie heeft ondernomen en heeft gesproken met zijn cliënte, de eerder genoemde medeverdachte, over de processuele risico’s van het opvoeren van deze getuigen. Verdachte heeft vervolgens adequaat gereageerd door te besluiten voor de civiele procedure de twee nadere schriftelijke verklaringen niet te gebruiken en de getuigen [getuige 1] en [getuige 6] niet op te roepen. [Getuige 1] stuurt op 8 oktober 2004 een brief aan verdachte, waarin zij aangeeft dat zij bij haar vorige getuigenverklaringen blijft en dat deze op waarheid berusten. Zij geeft verder aan dat zij zich door omstandigheden genoodzaakt voelt zich terug te trekken als getuige, in de zin dat zij niet opgeroepen wenst te worden. De inhoud van deze brief sterkt de rechtbank in haar oordeel dat onvoldoende vaststaat of deze getuige tijdens haar telefoongesprek van 11 augustus 2004 expliciet heeft gezegd dat al haar schriftelijke verklaringen vals zijn en dat zij de aanrijding niet heeft gezien. Verdachte heeft uit de inhoud van deze brief in ieder geval niet de wetenschap kunnen verkrijgen dat alle schriftelijke verklaringen van deze getuige vals waren of dat zij de aanrijding niet had gezien. Nu deze getuige in haar brief van 8 oktober 2004 heeft aangegeven dat al haar eerdere verklaringen wel juist waren heeft de raadsman haar, zo verklaarde de verdachte ter zitting, bij oproeping van 4 maart 2005, alsnog opgeroepen te getuigen op 10 maart 2005. [Getuige 1] heeft verklaard dat zij naar aanleiding van de oproeping van 4 maart 2005 telefonisch contact heeft opgenomen met verdachte. Deze getuige heeft verklaard dat zij toen tegen verdachte heeft gezegd dat zij de aanrijding niet heeft gezien en dat zij niet wilde getuigen. De getuige heeft ter zitting echter verklaard dat zij niet uitsluit dat er toen met de verdachte uitsluitend is gesproken over haar processuele verplichting om als getuige te verschijnen. Gelet op de wisselvallige verklaringen van de getuige op dit punt en het ontbreken van enig ander bewijs acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte op 10 maart 2005 wist dat deze getuige of de andere getuigen de aanrijding niet hadden gezien en hierover valse schriftelijke verklaringen hadden afgelegd. In het licht van de oproep en hetgeen [getuige 1] eerder aan verdachte heeft geschreven, ligt het naar het oordeel van de rechtbank overigens in de rede dat het telefoongesprek betrekking had op haar verplichting om als getuige te verschijnen. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte in de periode van 13 mei 2004 tot en met 10 maart 2005 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste schriftelijke getuigenverklaringen en zij zal verdachte daarom vrij spreken van feit 1. In feit 2 primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij de meineed die is gepleegd door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op 10 maart 2005 in de periode van 1 januari 2003 tot en met 10 maart 2005 opzettelijk heeft uitgelokt. De rechtbank heeft reeds overwogen dat zij niet bewezen acht dat verdachte op enig moment in deze periode wist of moest weten dat de verklaringen van onder meer de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] vals waren en dat zij de aanrijding niet hadden gezien. Gelet hierop kan verdachte deze getuigen niet opzettelijk hebben uitgelokt bij hun valse verklaringen te blijven. De rechtbank betrekt bij haar oordeel het telefoongesprek dat na 4 maart 2005 gevoerd zou zijn met de [getuige 1]. De rechtbank heeft al overwogen dat de mogelijke inhoud van dit gesprek onvoldoende ondersteuning biedt om aan te nemen dat verdachte vanaf dat moment wist dat [getuige 1] de aanrijding niet gezien had. Deze getuige heeft bovendien verklaard dat de inhoud van dit gesprek ook alleen betrekking gehad kan hebben op het feit dat zij niet wilde komen getuigen. De rechtbank overweegt volledigheidshalve dat àls de getuige in één van de telefoongesprekken wel tegen de verdachte zou hebben gezegd dat zij de aanrijding niet had gezien, dat daarmee niet gezegd is dat de valsheid van haar verklaringen voor verdachte vaststond. De mogelijkheid bestond immers dat deze tweede verklaring van de getuige vals was. De rechtbank begrijpt dat de valsheid van de verklaringen, gelet op de brief van de [getuige 1] van 8 oktober 2004 en haar getuigenverklaring op 10 maart 2005, voor wat verdachte betreft nog niet vaststond. Temeer daar de getuige, ondanks de grote druk die kennelijk uitging van het handelen van de advocaat van de wederpartij door de dreiging van aangifte van meineed, tegenover de rechter op 10 maart 2005 haar eerdere verklaringen heeft bevestigd. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de [getuige 2] geen omstandigheden zijn gebleken waaruit naar voren komt dat verdachte op de hoogte kon of moest zijn van de valsheid van haar verklaring. Zij heeft niet aan verdachte kenbaar gemaakt dat zij de aanrijding niet heeft gezien. Nu de rechtbank de opzet van verdachte niet bewezen acht, zal zij verdachte vrijspreken van feit 2 primair. In feit 2 subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij medeplichtig is geweest bij bovengenoemde uitlokking van meineed. Ook voor dit feit geldt dat het handelen van verdachte opzettelijk moet zijn geweest. De rechtbank heeft reeds overwogen dat zij de opzet van verdachte niet bewezen acht, omdat verdachte niet wist dat de verklaringen vals waren. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank verdachte ook zal vrijspreken van feit 2 subsidiair. In feit 2 meer subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij opzettelijk de vrijheid van de getuigen [getuige 1] en/of [getuige 2] om naar waarheid een verklaring af te leggen heeft beïnvloed. Hoewel bewezenverklaard kan worden dat verdachte deze getuigen ontvangen heeft op zijn kantoor en heeft opgeroepen als getuige ter zitting, kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte dit heeft gedaan met het doel om hun vrijheid om naar waarheid een verklaring af te leggen te beïnvloeden. In het voorgaande is reeds overwogen dat niet bewezen is dat verdachte wist van de valsheid, terwijl evenmin is gebleken dat verdachte tijdens het gesprek op zijn kantoor informatie heeft verstrekt waarmee hij de getuigen zou hebben beïnvloed. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2 meer subsidiair. Aan verdachte is in feit 2 meest subsidiair ten laste gelegd dat hij [getuige 1] en/of [getuige 2] heeft gedwongen te getuigen. Verdachte heeft de getuigen opgeroepen om ter zitting te getuigen, maar hij wist, zoals eerder overwogen, niet dat deze getuigen de aanrijding niet gezien hadden. Hij heeft deze getuigen ook gezegd dat zij moesten komen getuigen en hen daarbij overeenkomstig zijn taak als raadsman in de civiele procedure gewezen op de wettelijke verplichtingen van een getuige. Dit handelen van verdachte kan niet worden gekwalificeerd als dwang. De rechtbank zal de verdachte daarom ook vrijspreken van feit 2 meest subsidiair. 5 De benadeelde partij De benadeelde partij [benadeelde] heeft een schadevergoeding gevorderd van EUR 29.300,76 voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van de feiten 1. en 2. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de feiten 1. en 2. en aan hem derhalve geen straf of maatregel zal worden opgelegd, is geen sprake van rechtstreekse schade door een bewezenverklaard feit. De benadeelde zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering met veroordeling in de kosten als nader vermeld. 6 De beslissing De rechtbank: - verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1. en 2. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij; Benadeelde partij - verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering; - veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte gemaakt ten behoeve van de civiele vordering, tot op heden begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, mr. F.G.H. Kristen en mr. L.C. van Walree, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Herlaar, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 april 2009. Mr. Kristen en mr. Van Walree zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De gewijzigde tenlastelegging 1. hij in of omstreeks de periode van 13 mei 2004 tot en met 10 maart 2005 te Rotterdam en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) schriftelijke getuigenverklaring(en) (betrekking hebbend op een ongeval dat op 17 september 2001 heeft plaatsgevonden), te weten - een verklaring van [getuige 2] d.d. 12 december 2002 en/of - een verklaring van [getuige 1] d.d. 06 december 2002 en/of - een verklaring van [getuige 3] d.d. 15 november 2002 en/of - een verklaring van [getuige 6] d.d. 15 november 2002 en/of - een verklaring van [getuige 4 / medeverdachte 1] d.d. 17 november 2002 en/of - een verklaring van [getuige 5 / medeverdachte 2] d.d. 16 november 2002 en/of - een ongedateerde verklaring van [getuige 2] en/of - twee, althans één ongedateerde verklaring(en) van [getuige 3] en/of - een ongedateerde verklaring van [getuige 4] (elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij en/of zijn mededaders(s) die verklaringen(en) (telkens) als bewijsstuk(ken) hebben/heeft ingebracht in een civielrechtelijke procedure en/of (vervolgens) die verklaring(en) niet hebben/heeft ingetrokken en/of (herhaaldelijk) naar deze verklaring(en) hebben/heeft verwezen ter onderbouwing van de/het ingenomen standpunt(en) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in die verklaring(en) (telkens) in strijd met de waarheid is aangegeven dat - [getuige 4 / medeverdachte 1]] op 17 september 2001 in de door haar zoon [getuige 5 / medeverdachte 2] bestuurde auto (blauwe Nissan Vanette) zat toen deze werd aangereden door een andere auto (rode Mazda 626), althans uit de door [getuige 5 / medeverdachte 2] bestuurde auto stapte, direct nadat deze was aangereden en/of - [getuige 2] en/of [getuige 1] en/of [getuige 3] en/of [getuige 6] op 17 september 2001 (oog)getuige(n) waren/was geweest van een aanrijding tussen een door [getuige 5 / medeverdachte 2] bestuurde auto (blauwe Nissan Vanette) en een andere auto (rode Mazda 626); (Artikel 225 Wetboek van Strafrecht) 2. [getuige 1] en/of [getuige 2] op of omstreeks 10 maart 2005 te Rotterdam, ter terechtzitting van de civiele rechter als getuige(n) in een civielrechtelijke procedure tegen [slachtoffer 1] en/of [benadeelde]., nadat zij in handen van [rechter], rechter, op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had(den) afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk (een) valse verklaring(en) onder ede en/of belofte hebben/heeft afgelegd, immers hebben/heeft zij valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid verklaard, dat [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 6] getuige was/waren geweest van een op 17 september 2001 te Rotterdam plaatsgevonden hebbende kop/staart aanrijding tussen de auto van [getuige 5/ medeverdachte 2] en een rode auto, terwijl op dat moment [getuige 4 / medeverdachte 1] als inzittende in de auto van die [getuige 5/medeverdachte 2] aanwezig was, althans direct na die aanrijding uit die auto van [getuige 5 / medeverdachte 2] stapte, welk(e) feit(en) hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 10 maart 2005 te Rotterdam en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding, althans door het verschaffen van gelegenheid, inlichtingen of middelen, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) - die [getuige 1] en/of [getuige 2] informatie hebben/heeft gegeven over een op 17 september 2001 te Rotterdam plaatsgevonden hebbende aanrijding, waarbij [getuige 4 /medeverdachte 1] als inzittende/passagier van één van de bij die aanrijding betrokken auto's, te weten een Nissan Vanette, aanwezig zou zijn geweest en/of - van die [getuige 1] en/of [getuige 2] hebben/heeft gevraagd deze informatie in een persoonlijke getuigenverklaring mondeling weer te geven op een zitting van voornoemde civiele rechter en/of hen/haar daartoe hebben/heeft opgeroepen/doen oproepen althans die [getuige 1] en/of [getuige 2] hebben/heeft opgeroepen om ter zitting te getuigen over die aanrijding, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) althans moest(en) vermoeden dat die [getuige 1] en/of [getuige 2] geen ooggetuige(en) waren/was van die aanrijding en/of dat die [getuige 1] en/of [getuige 2] als eerder (een) valse schriftelijke verklaring(en) had(den) afgelegd over die aanrijding en/of - die [getuige 1] en/of die [getuige 2] hebben/heeft gezegd/laten weten dat zij niet meer terugkon(den) en/of niet anders kon(den) dan op die zitting van 10 maart 2005 blijven volhouden wat ze eerder schriftelijk had(den) verklaard, namelijk dat zij die aanrijding had(den) gezien en dat [getuige 4/medeverdachte 1] bij die aanrijding betrokken was; (Artikel 207 jo 47 Wetboek van Strafrecht) Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [getuige 1] en/of [getuige 2] op of omstreeks 10 maart 2005 te Rotterdam, ter terechtzitting van de civiele rechter als getuige(n) in een civielrechtelijke procedure tegen [slachtoffer 1] en/of [benadeelde].nadat zij in handen van [rechter], rechter, op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had(den) afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk (een) valse verklaring(en) onder ede en/of belofte hebben/heeft afgelegd, immers hebben/heeft zij valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid verklaard, dat [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 6] getuige was/waren geweest van een op 17 september 2001 te Rotterdam plaatsgevonden hebbende kop/staart aanrijding tussen de auto van [getuige 5/medeverdachte 2] en een rode auto, terwijl op dat moment [getuige 4/medeverdachte 1] als inzittende in de auto van die [getuige 5/medeverdachte 2] aanwezig was, althans direct na de aanrijding uit die auto van [getuige 5/medeverdachte 2] stapte, welk(e) feit(en) [getuige 4 /medeverdachte 1], in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 10 maart 2005 te Rotterdam en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding, althans door het verschaffen van gelegenheid, inlichtingen of middelen, bestaande deze opzettelijke uitlokking hierin, dat die [getuige 4 /medeverdachte 1] en/of haar mededader(s) - die [getuige 1] en/of [getuige 2] informatie hebben/heeft gegeven over een op 17 september 2001 te Rotterdam plaatsgevonden hebbende aanrijding, waarbij die [getuige 4/medeverdachte 1] als inzittende/passagier van één van de bij die aanrijding betrokken auto's, te weten een Nissan Vanette, aanwezig zou zijn geweest en/of - van die [getuige 1] en/of [getuige 2] hebben/heeft gevraagd/verlangd om in een persoonlijke getuigenverklaring op een zitting van voornoemde civiele rechter mondeling aan te geven dat zij ooggetuige(n) zijn/is geweest van voornoemde aanrijding en die [getuige 4/medeverdachte 1] uit de auto van die [getuige 5/medeverdachte 2] hebben/heeft zienstappen, tot het plegen van welk(e) misdrij(f)(ven) hij, verdachte, in de periode van 1 maart 2005 tot en met 10 maart 2005 te Rotterdam en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, immers heeft hij, verdachte - die [getuige 1] en/of die [getuige 2] opgeroepen om ter zitting te getuigen over voornoemde aanrijding, terwijl hij wist, althans (redelijkerwijs moest) vermoed(d)e(n) dat die [getuige 1] en/of die [getuige 2]geen ooggetuige(n) waren/was geweest van die aanrijding en/of - die [getuige 1] en/of die [getuige 2] heeft gezegd/laten weten dat zij niet meer terugkon(den) en/of niet anders kon(den) dan op die zitting van 10 maart 2005 een verklaring afleggen en/of blijven volhouden wat ze eerder schriftelijk had(den) verklaard, namelijk dat zij die aanrijding had(den) gezien en dat [getuige 4/medeverdachte 1]bij die aanrijding betrokken was; (Artikel 207 jo 47/48 Wetboek van Strafrecht) meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 10 maart 2005 te Rotterdam en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift of afbeelding heeft geuit jegens (een) perso(o)n(en), te weten [getuige 1] en/of [getuige 2], kennelijk met als doel om hun/diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) -die [getuige 1] en/of die [getuige 2] meegenomen naar en/of ontvangen op zijn, verdachtes, kantoor en/of -ten kantore van hem, verdachte, met die [getuige 1] en/of die [getuige 2] details van een aanrijding doorgesproken/besproken, terwijl die [getuige 1] en/of die [getuige 2] als getuigen van die aanrijding waren aangemerkt en/of -die [getuige 1] en/of die [getuige 2] opgeroepen als getuige(n) ter zitting en/of -die [getuige 1], nadat deze had gezegd dat zij de aanrijding van 17 september 2001 niet had gezien, meegedeeld dat zij toch diende te getuigen voor de rechtbank en/of zich aan haar eerder afgelegde verklaring moest houden en/of -die [getuige 2], nadat deze (middels haar moeder) had laten weten niet bij de rechtbank te willen getuigen, laten weten dat als zij niet zou getuigen zij zou kunnen worden opgehaald door de politie; (Artikel 285a Wetboek van Strafrecht) meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2005 tot en met 10 maart 2005 te Rotterdam en/of te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [getuige 1] en/of [getuige 2], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [getuige 1] en/of [getuige 2], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) -die [getuige 1] en/of [getuige 2] opgeroepen om ter zitting te getuigen over een aanrijding die had plaatsgevonden op 17 september 2001, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wisten, althans (redelijkerwijs moest(en)) vermoed(d)en dat die [getuige 1] en/of [getuige 2] geen ooggetuige(n) waren/was van die aanrijding en/of -die [getuige 1], nadat deze had gezegd dat zij de aanrijding van 17 september 2001 niet had gezien, meegedeeld dat zij toch diende te getuigen voor de rechtbank en/of zich aan haar eerder afgelegde verklaring moest houden en/of dat zij anders in de problemen zou komen en/of -die [getuige 2], nadat deze (middels haar moeder) had laten weten niet bij de rechtbank te willen getuigen, laten weten dat als zij niet zou getuigen zij zou kunnen worden opgehaald door de politie; (Artikel 284 Wetboek van Strafrecht)