
Jurisprudentie
BI2760
Datum uitspraak2009-04-28
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.019.510/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.019.510/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek opheffing gemeenschap afgewezen
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 28 april 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer […] van:
[vrouw],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.M. de Vries te Amsterdam,
t e g e n
[man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 28 november 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 oktober 2008 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk […].
1.3. De zaak is op 26 maart 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Ter terechtzitting zijn de vrouw en haar advocaat verschenen.
1.5. Hoewel de man behoorlijk is opgeroepen, is hij niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn in 2000 gehuwd. Hun huwelijk is in april 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. De vrouw heeft bij verzoekschrift gedateerd 17 juli 2008, ingediend op 21 juli 2008 bij de rechtbank Amsterdam opheffing van de huwelijkse gemeenschap gevraagd die bestaat tussen haar en de man en dit verzoek bekend gemaakt in [dagblad] van 19 juli 2008. Voorts heeft de vrouw dit verzoek op 18 juli 2008 doen inschrijven in het huwelijksgoederenregister van de rechtbank Den Haag.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw tot opheffing van de huwelijksgemeenschap tussen haar en de man afgewezen. De man is in zijn zelfstandig verzoek tot opheffing van de huwelijksgemeenschap tussen partijen niet-ontvankelijk verklaard.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de huwelijksgemeenschap tussen partijen op te heffen per 18 juli 2008.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Een echtgenoot kan opheffing van de gemeenschap verzoeken wanneer - onder meer - de andere echtgenoot op lichtvaardige wijze schulden maakt. De vrouw stelt dat de man creditcards heeft bij verschillende buitenlandse banken, dat er bij de [bank 1] een flexibel krediet is afgesloten, dat de man getracht heeft bij [kredietverstrekker] omstreeks 1 juli 2008 een financiering te verkrijgen en heeft getracht zijn kredietlimiet bij de [bank 2] te verruimen. Voorts dat de man een schuld heeft bij [creditcardmaatschappij] van € 1.354,27 omdat hij een week in een hotel heeft verbleven en dat hij een schuld heeft bij [telefoonmaatschappij] van € 1.100,-. Inmiddels is de man naar zijn geboorteland vertrokken en vreest de vrouw dat zij zal worden aangesproken voor de schulden van de gemeenschap waarvoor ze de financiële middelen mist.
4.2. De man, die niet is verschenen in hoger beroep, heeft in eerste aanleg in zijn verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek ontkend dat hij ten laste van de gemeenschap schulden zou maken. Hij stelt dat hij door de vrouw op 8 juni 2008 met behulp van de politie uit de echtelijke woning is gezet op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen van 7 mei 2008. Bij gebreke aan andere woonruimte heeft hij toen voor enkele dagen een hotel betrokken. Voorts stelt hij dat hij de lening bij [bank 1], die tijdens het huwelijk is aangegaan voor een vakantie van partijen met hun kinderen, stipt maandelijks aflost.
4.3. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen omdat uit het door de vrouw gestelde niet volgt dat sprake is van een toestand als vereist voor opheffing van de gemeenschap ingevolge het bepaalde in artikel 1:109 Burgerlijk Wetboek (BW). Voorts heeft de rechtbank overwogen dat hooguit is gebleken van vrees bij de vrouw dat dit in de toekomst zou kunnen gebeuren, maar dat deze vrees niet het criterium is dat de wet stelt voor het opheffen van de gemeenschap.
4.4. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen op grond van het volgende. Dat de man creditcards heeft en in het verleden wellicht heeft getracht financieringen te verkrijgen - hetgeen de man overigens in eerste aanleg heeft ontkend - is onvoldoende voor opheffing van een gemeenschap. De schuld bij [creditcardmaatschappij] die is ontstaan doordat de man enkele dagen in een hotel heeft verbleven nadat de vrouw de beschikking voorlopige voorzieningen waarin zij het alleen gebruik van de echtelijke woning heeft verkregen, executeerde, kan niet als lichtvaardig gemaakt worden bestempeld. Evenmin is dat het geval met de schuld bij [bank 1] die - naar de vrouw niet heeft weersproken - is aangegaan ten behoeve van beide partijen ten tijde van de samenleving. Ten aanzien van de schuld die de vrouw noemt bij [telefoonmaatschappij] blijkt mede uit de door haar overgelegde brief dat de man met dit bedrijf een betalingsregeling is overeen gekomen.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L.L. Neervoort-Briët, G.J. Driessen-Poortvliet en R.G. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. H.T. Gitsels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2009.