Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2842

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6451 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen grond is om de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit in twijfel te trekken. Geen overschrijding van geselecteerde functies in de FML.


Uitspraak

07/6451 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2007, 07/1694 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A. Bosveld, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009. Voor appellant is verschenen mr. Bosveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 25 oktober 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 25 december 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid 65 tot 80%. 1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 april 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de door het Uwv opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 maart 2007 zijn medische beperkingen onvoldoende weergeeft. Gelet op zijn psychische klachten en zijn rug- en maagklachten is volgens appellant sprake van verdergaande beperkingen dan door het Uwv is aangenomen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant twee brieven overgelegd van de behandelend chirurg W.W. Vrijland van 4 maart 2008 en 18 april 2008. 3.2. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen grond is om de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit in twijfel te trekken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank over die grondslag. 4.2. De door appellant overgelegde brieven van Vrijland geven de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit de brief van Vrijland van 4 maart 2008 blijkt dat appellant in januari 2006 een maagoperatie heeft ondergaan en dat bij een volgende operatie in november 2007 een littekenbreuk werd geconstateerd. In de brief van 18 april 2008 stelt Vrijland dat gezien de voorgeschiedenis de kans groot is dat de littekenbreuk al eerder aanwezig is geweest. De Raad kan de bezwaarverzekeringsarts volgen in het standpunt, neergelegd in de rapportages van 27 maart 2008 en 13 juni 2008, dat de visie van Vrijland onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat appellant op de datum die hier ter beoordeling staat – 25 december 2006 – meer beperkingen had dan die welke in de FML zijn neergelegd. De bezwaarverzekeringsarts merkt terecht op dat Vrijland niet heeft kunnen vaststellen dat op 25 december 2006 ook al sprake was van een littekenbreuk en dat de visie van Vrijland over de eerdere aanwezigheid van de littekenbreuk te speculatief is. Verder acht de Raad van belang dat de enkele eerdere aanwezigheid van een littekenbreuk – zo daarvan al sprake zou zijn – nog niet meebrengt dat er daarom meer of andere beperkingen moeten worden aangenomen. De stelling van appellant dat uitgaande van een eerdere littekenbreuk verdergaande beperkingen aan de orde zijn, is niet onderbouwd en vindt ook geen steun in de brieven van Vrijland. De Raad wijst er daarbij op dat blijkens de rapportage van de arts G. van Leeuwen van 13 juni 2006 in verband met de maagklachten van appellant in de FML al beperkingen zijn aangegeven voor zwaar belastend werk, met name wat betreft tillen, dragen, frequent buigen, lang lopen en staan. 4.3. De Raad volgt de rechtbank ook in het oordeel dat de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant niet overschrijden. Met de rapportage van de arbeidsdeskundige van 18 oktober 2006, de notities functiebelasting van 13 oktober 2006, en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 23 april 2007, in onderlinge samenhang bezien, is voldoende inzichtelijk toegelicht dat die functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. 5. De aangevallen uitspraak komt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen voor bevestiging in aanmerking. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009. (get.) H. Bolt. (get.) M.A. van Amerongen. TM