Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2843

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6186 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht (meer) op ziekengeld. Genoegzaam is gemotiveerd waarom appellant, hoewel er sprake is van Diabetes Mellitus type II en een jarenlange hypertensie, in staat moet worden geacht de werkzaamheden in de functie van hulpconciërge te verrichten.


Uitspraak

07/6186 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 oktober 2007, 06/7093 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.L. Plokker, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009. Appellant is, met berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, voorheen werkzaam als hulpconciërge op een school, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet per 19 april 2005 ziek gemeld met klachten van hoofdpijn, duizeligheid en psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant meerdere spreekuren van een verzekeringsarts bezocht. Op het laatste spreekuur van 14 juni 2006 heeft de verzekeringsarts J.B. Tuinhof de Moed, mede aan de hand van de bevindingen van de behandelend sector, geconcludeerd dat appellant met ingang van 15 juni 2006 geen zodanige beperkingen heeft dat hij vanaf die datum zijn laatst verrichte werk als hulpconciërge niet zou kunnen uitvoeren. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2006 bepaald dat appellant met ingang van 15 juni 2006 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). 1.2. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt waarbij hij naast de hoofdpijn- en duizeligheidsklachten ook linkeroogklachten heeft gesteld. Nadat door de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn nader onderzoek was verricht, heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 18 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat hij zich niet in staat acht om zijn laatst verrichte werk als conciërge te verrichten. Daarbij heeft appellant onder meer verwezen naar de verklaring van de huisarts van 29 augustus 2006, waarin deze heeft geconcludeerd dat appellant nog niet in staat is om te gaan werken. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. 4.3. De Raad ziet in hetgeen door appellant is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Daarbij tekent de Raad aan dat de verzekeringsarts Tuinhof de Moed bij haar beoordeling de informatie van de psycholoog van 10 maart 2006, de internist van 3 februari 2006 en de oogarts van 29 mei 2006 heeft meegewogen. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van deze informatie en het eigen onderzoek op het spreekuur van 17 juli 2006, de conclusie van de verzekeringsarts dat appellant in staat moet worden geacht met ingang van 15 juni 2006 zijn eigen werk van hulpconciërge te verrichten, onderschreven. 4.4. Voorts zie de Raad geen reden voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts. Gelet op de rapportage van 17 juli 2006 is de Raad van oordeel dat Van Duijn genoegzaam heeft gemotiveerd waarom appellant, hoewel er sprake is van Diabetes Mellitus type II en een jarenlange hypertensie, in staat moet worden geacht de werkzaamheden in de functie van hulpconciërge te verrichten. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat uit de informatie van de oogarts blijkt dat de linkeroogklachten van appellant niet door de oogarts worden bevestigd. Tevens volgt uit de informatie van de internist dat de medicatie voor de hypertensie stationair is en dat het aanvullend bloedsuikeronderzoek geen aanleiding heeft gegeven tot een wijziging in de behandeling, wat duidt op een acceptabele toestand. Met betrekking tot de psychische klachten heeft de psycholoog gesteld dat sprake is van een matig ernstige depressie. Nu, zoals is gebleken uit de rapportage van de arbeidsdeskundige E.J. Gill van 19 mei 2006, de functie van hulpconciërge weinig stresserend is en slechts een lichte fysieke belasting met zich meebrengt, kan niet worden geconcludeerd dat de belasting in deze functie de belastbaarheid van appellant overschrijdt, aldus de bezwaarverzekeringsarts. De in beroep overgelegde informatie van de huisarts van 29 augustus 2006 en van de psychiater J.W. van der Klaauw van 1 maart 2007 leidt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, naar het oordeel van de Raad niet tot een ander standpunt. De Raad overweegt daartoe dat deze informatie, gelet op de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 1 december 2006 en 1 oktober 2007, geen nieuwe bevindingen oplevert. 4.5. Het Uwv heeft naar het oordeel van de Raad derhalve op juiste gronden geoordeeld dat appellant met ingang van 15 juni 2006 geen recht (meer) heeft op een uitkering ingevolge de ZW. 5. Hetgeen onder 4.3 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) A.L. de Gier. JL