Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2915

Datum uitspraak2009-05-01
Datum gepubliceerd2009-05-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.600119-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

ontvankelijkheid OM, binnentreden, schutznorm, gemotiveerde vrijspraak


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.600119-08 (P) Uitspraak: 1 mei 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres] 1. Onderzoek ter terechtzitting Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2009 te Lelystad. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.J. Buis en van hetgeen door de verdachte en de raadsman van verdachte, mr. C.W. Flokstra, advocaat te Almere, naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks van 1 juli 2006 tot en met 12 december 2006 te Lelystad meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van ongeveer 283, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 2. hij op of omstreeks 13 december 2006 te Lelystad opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid ongeveer 283, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 3. De voorvragen De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu het onder 1 en 2 ten laste gelegde feitelijk hetzelfde feit betreffen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat dit dient te lijden tot partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van vervolging ter zake van twee dezelfde feiten. Het onder 1 ten laste gelegde feit betreft immers de periode van 1 juli 2006 tot en met 12 december 2006 en het onder 2 ten laste gelegde feit betreft de dag van 13 december 2006. De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn voor niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie of partiële nietigheid van de dagvaarding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. De bewijsoverwegingen 4.1 Vaststaande feiten De rechtbank stelt vast dat er op 13 december 2006 is binnengetreden in de woning van verdachte aan de [adres]. In de woning wordt een in werking zijnde weedplantage aangetroffen. 4.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte van de beide aan hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken nu uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte wist van de hennepplantage in zijn woning, zodat het opzet bij verdachte niet kan worden bewezen. 4.3. Het standpunt van de verdediging De verdachte heeft verklaard dat hij de woning aan de [adres] heeft gekocht nadat zijn relatie met zijn vriendin werd verbroken. Toen het toch weer goed kwam tussen hem en zijn vriendin en hij weer bij introk, heeft hij de woning aan [adres] via Marktplaats verhuurd aan ene Johan. De achternaam van deze man weet verdachte niet. Hij heeft geen huurcontract opgesteld en de huur ontving hij contant. Verdachte heeft verklaard dat hij niets van de hennepplantage afwist. Primair is door de raadsman betoogd dat het binnentreden in de woning aan de [adres] in strijd met de vereisten, die de Algemene wet op het binnentreden aan het binnentreden in een woning stelt, heeft plaatsgevonden. De raadsman heeft betoogd dat het bewijsmateriaal dat is verkregen door het binnentreden moet worden uitgesloten van het bewijs en dat verdachte als gevolg daarvan moet worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman van verdachte betoogd dat verdachte van het aan hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat het opzet op het aanwezig hebben van de hennepplantage niet kan worden bewezen, nu verdachte verklaart dat hij de woning had verhuurd en iedere verdere betrokkenheid ontkent. 4.4 Bespreking van de standpunten De rechtbank ziet, anders dan door de raadsman is betoogd, geen reden voor bewijsuitsluiting en overweegt dienaangaande als volgt. De Algemene wet op het binnentreden stelt nadere eisen aan het binnentreden van een woning en beoogt daarmee de persoonlijke levenssfeer van de bewoner van die woning te beschermen. Nu verdachte heeft verklaard dat hij niet de bewoner was van de [adres], maar de woning verhuurde, zijn het niet de belangen van verdachte die de Algemene wet op het binnentreden beoogt te beschermen, zodat reeds om die reden van bewijsuitsluiting geen sprake kan zijn. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen volgt dat er in de woning van verdachte op 13 december 2006 een hennepplantage is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat dit inderdaad zijn woning is, maar dat hij de woning aan [adres] via Marktplaats had verhuurd aan ene Johan, omdat hij weer bij zijn vriendin was gaan wonen. Verdachte heeft hierbij geen huurcontract opgesteld en ook geen verder onderzoek gedaan naar de identiteit van die Johan. Verdachte verklaart dat hij van de hennepplantage niets heeft geweten. De rechtbank overweegt dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte de volle dan wel de voorwaardelijke opzet had op het aanwezig hebben van de hennepplantage. Hoewel het verhuren van een woning aan een onbekende zonder dat er sprake is van een huurcontract de nodige risico’s met zich meebrengt, is de rechtbank van oordeel dat dit niet de conclusie kan rechtvaardigen dat verdachte hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn huurder Johan een hennepplantage in zijn woning zou beginnen. Gelet op het voorgaande dient de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. 5. De beslissing Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Aldus gewezen door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 mei 2009. Mr. L.G. Wijma voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.