Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2916

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6411 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht meer op ziekengeld. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om het medische onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellante op en na de datum in geding geschikt was voor het verrichten van haar arbeid.


Uitspraak

07/6411 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2007, 07/1862, (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.D. van Alphen, werkzaam bij de Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering, gevestigd te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009. Namens appellante is verschenen mr. Van Alphen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof. II. OVERWEGINGEN 1. Bij appellante is in 1999 de ziekte Systematische Lupus Erythematosus (hierna: SLE) vastgesteld. Appellante heeft zich op 20 oktober 2006 ziekgemeld en is vanaf die datum tot en met 1 november 2006 opgenomen geweest in het ziekenhuis vanwege een ernstige gastro-enteritis gecompliceerd door hypokaliëmie. Tot aan haar ziekmelding verrichtte appellante voor 24 uur per week werkzaamheden als salesmedewerker en ontving zij aanvullend een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Het dienstverband van appellante is per 17 november 2006 beëindigd, aansluitend is ziekengeld uitgekeerd door het Uwv. 2.1. Bij het besluit van 15 januari 2007 is door het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 16 januari 2007 geen recht meer heeft op ziekengeld omdat zij per die datum geschikt wordt geacht voor het verrichten van haar arbeid. 2.2. Bij het bestreden besluit van 2 mei 2007 is het bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2007 ongegrond verklaard 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. 4. Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. Zij stelt zich op het standpunt dat haar klachten als gevolg van haar ziekte SLE zijn toegenomen en dat zij op de datum in geding niet belastbaar was voor arbeid. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante naar een brief van behandelend reumatoloog A.J.G. Swaak van 18 december 2007. Uit deze brief blijkt volgens appellante dat de reumatoloog weliswaar eerder in een brief van 19 december 2006 heeft aangegeven dat zij op 1 november 2006 in goede conditie uit het ziekenhuis is ontslagen, maar dat de reumatoloog met ‘hersteld’ bedoelde dat zij geen hypokaliëmie en geen overmatige diarree meer had. 5.1. Aan de Raad ligt de vraag voor of de Raad de rechtbank volgt in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad overweegt als volgt. 5.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Volgens vaste jurisprudentie moet onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Bij een ziekmelding vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de WW dient in beginsel de laatstelijk voor het ontslag verrichte werkzaamheden als maatstaf arbeid te worden aangehouden. 5.3. Appellante heeft zich ziek gemeld vanuit een situatie dat zij 24 uur per week arbeid verrichte en aanvullend een uitkering ingevolge de WW ontving. De Raad is van oordeel dat als maatstaf arbeid geldt het werk als salesmedewerker voor 24 uur per week aangevuld tot 40 uur met de werkzaamheden waaraan appellante haar WW-uitkering aan ontleende. Ter zitting bij de rechtbank is naar voren gekomen dat deze werkzaamheden in het verlengde lagen van de werkzaamheden als salesmedewerker. 5.4. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om het medische onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Appellante is op 15 januari 2007 onderzocht door ZW-arts P.C. Lafeber. Deze concludeert dat de uitdrogingsklachten zijn verdwenen en dat de door appellante aangegeven moeheid en hartkloppingen geen aanleiding geven om haar ongeschikt te achten voor haar arbeid. Bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans heeft appellante gezien op de hoorzitting en heeft informatie opgevraagd bij behandelend reumatoloog A.J.G. Swaak. Mede op grond van deze informatie is Huijsmans tot de conclusie gekomen in haar rapportage van 26 april 2007 dat het ziektebeeld van de SLE de laatste jaren stabiel was tot de exacerbatie op 20 oktober 2006, dat het ziektebeeld sinds 1 november 2006 weer was hersteld en dat de geclaimde toegenomen beperkingen van appellante niet medisch onderbouwd kunnen worden. Huijsmans heeft daarbij aangegeven dat zij het voorstelbaar acht dat appellante conditionele beperkingen ervaart op basis van haar ziekte en medicatie, doch dat appellante voor haar uitval in 2006 ondanks de SLE jaren heeft kunnen werken. Daarbij wordt door bezwaarverzekeringsarts J.C. Kokenberg in de rapportage van 30 augustus 2007 opgemerkt dat kennis is genomen dat appellante zich in het verleden meerdere malen heeft ziekgemeld als gevolg van klachten van de SLE maar dat uitgegaan wordt van de periodes van remissie met (relatief) weinig klachten. De in hoger beroep overgelegde brief van reumatoloog Swaak van 18 december 2007 kan naar het oordeel van de Raad ook niet tot een andere oordeel leiden. Onder verwijzing naar de rapportage van Kokenberg van 17 januari 2008 komt de Raad tot de conclusie dat de brief van de reumatoloog geen nieuwe medische gegevens bevat. Bovendien is appellante na haar ontslag uit het ziekenhuis op 1 november 2006 tot 16 januari 2007 in de gelegenheid gesteld om te herstellen. De aangegeven angstklachten van appellante kunnen evenmin leiden tot een ander oordeel, nu deze niet met medische gegevens zijn onderbouwd. 5.5. Uit hetgeen is overwogen in 5.4 volgt dat de Raad eveneens als de rechtbank van oordeel is dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellante op en na 16 januari 2007 geschikt was voor het verrichten van haar arbeid. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook bevestigen. 6. De Raad acht geen temen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) A.L. de Gier. KR