
Jurisprudentie
BI2918
Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7084 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7084 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen recht op ziekengeld. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De Raad heeft hierbij overwogen dat het door de deskundige uitgebrachte rapport blijk geeft van een volledig en zorgvuldig onderzoek.
Uitspraak
07/7084 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 november 2007, 06/2457 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 29 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens betrokkene heeft mr. A.A. Slager, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Slager.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is op 20 mei 2003 wegens psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als internationaal chauffeur. In aansluiting op de wachttijd van 52 weken is aan hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 16 december 2005 is de arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 17 februari 2006 ingetrokken. Betrokkene werd destijds in staat geacht functies te vervullen tegen een zodanig loon dat hij niet arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van de WAO.
1.3. Betrokkene heeft zich op 10 april 2006 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet wegens psychische klachten ziek gemeld.
2. Bij besluit van 1 mei 2006 is aan betrokkene meegedeeld dat hij met ingang van
10 april 2006 geen recht had op ziekengeld, omdat hij niet wegens ziekte of gebreken ongeschikt was voor zijn arbeid.
3. Bij besluit van 2 oktober 2006 (het bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 1 mei 2006 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd en daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan het op haar verzoek door psychiater dr. C.C. Kan als deskundige op 3 april 2007 uitgebrachte rapport. De deskundige heeft, aldus de rechtbank, aangegeven dat bij betrokkene op 10 april 2006 sprake was van vele, in zijn rapport nader uiteengezette, beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Deze beperkingen zijn in de visie van de deskundige een rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, onder andere van depressie, afhankelijkheid van cannabis en een persoonlijkheidsstoornis (borderline persoonlijkheidsorganisatie). De deskundige heeft betrokkene ten tijde in geding – 10 april 2006 – niet in staat geacht om de in het kader van de WAO-beoordeling hem voorgehouden functies te verrichten. De rechtbank is voorbijgegaan aan het betoog van appellant dat de deskundige ten onrechte niet heeft onderzocht in hoeverre er veranderingen bestonden ten opzichte van de WAO-beoordeling in december 2005. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat voor de beoordeling van de vraag of aan betrokkene terecht met ingang van 10 april 2006 ziekengeld is geweigerd, uitsluitend van belang is of hij op die datum geschikt was te achten tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde één van de vorenbedoelde functies.
5.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen.Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De Raad heeft hierbij overwogen dat het door de deskundige uitgebrachte rapport blijk geeft van een volledig en zorgvuldig onderzoek.
5.2. De grief van appellant dat in dit geding uitsluitend ter beoordeling stond of de gezondheidstoestand van betrokkene ten tijde in geding vergeleken met de voorafgaande WAO-beoordeling in betekenisvolle mate achteruit is gegaan en wel zodanig dat hij niet langer in staat was de in het kader van de WAO geselecteerde functies te vervullen, treft geen doel. In dit geding staat slechts ter beoordeling of betrokkene op en na 10 april 2006 wegens ziekte of gebreken ongeschikt was voor meerbedoelde arbeid. Die vraag is door de deskundige met stelligheid beantwoord en appellants vrees dat die beoordeling gevolgen zou kunnen hebben voor het eerder in het kader van de WAO genomen besluit valt buiten de omvang van dit geding.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 428,- wordt geheven.
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
JL