
Jurisprudentie
BI2925
Datum uitspraak2009-04-23
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4946 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4946 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toekenning TVC-regeling. Verzoek om terug te komen van. Geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.Nu de minister in het bestreden besluit voor het eerst tot uitdrukking heeft gebracht dat vanwege de voorgeschiedenis de zaak van appellant als gesloten wordt beschouwd, is de Raad anders dan de rechtbank van oordeel dat nu nog niet de situatie is bereikt dat appellant gezegd kan worden in beroep een kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht te hebben gemaakt. De rechtbank heeft dus ten onrechte appellant veroordeelt in de proceskosten van de minister.
Uitspraak
07/4946 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 juli 2007, 06/8797 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: minister)
Datum uitspraak: 23 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009. Appellant is met bericht niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.W. Severijnen, werkzaam bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant heeft bij brief van 23 mei 2006 de minister verzocht terug te komen van een besluit van 31 december 1987, waarbij hem voor de periode van 31 december 1987 tot 1 december 1995 een uitkering op grond van de zogeheten TVC-regeling is toegekend.
1.2. Bij besluit van 15 november 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de minister het verzoek van appellant afgewezen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, met kennelijke toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en tevens, met toepassing van artikel 8:75 van de Awb, appellant veroordeeld in de proceskosten van de minister ad € 322,-, te voldoen aan de Staat der Nederlanden.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. De Raad onderschrijft de overwegingen van de aangevallen uitspraak en de beslissing van de rechtbank voor zover deze de ongegrondverklaring van het beroep van appellant betreffen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant bij zijn op artikel 4:6 van de Awb gestoelde verzoek bij de brief van 23 mei 2006 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft gesteld die de minister aanleiding hadden moeten geven terug te komen van het onder 1.1 genoemde besluit. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd komt in essentie niet alleen overeen met wat hij in beroep bij de rechtbank heeft gesteld, maar ook - in de kern - met de argumenten die appellant eerder in vele rechterlijke procedures ter zake van dat besluit naar voren heeft gebracht. In zoverre slaagt het hoger beroep van appellant niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
3.2. Nu de minister in het bestreden besluit voor het eerst tot uitdrukking heeft gebracht dat vanwege de voorgeschiedenis de zaak van appellant als gesloten wordt beschouwd, is de Raad anders dan de rechtbank van oordeel dat nu nog niet de situatie is bereikt dat appellant gezegd kan worden in beroep een kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht te hebben gemaakt. De rechtbank heeft dus ten onrechte appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeeld in de proceskosten van de minister. In zoverre slaagt het hoger beroep en moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd.
4. De Raad acht, mede gelet op hetgeen onder 3.2 is overwogen, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij appellant is veroordeeld in de proceskosten van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
De uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K.J. Kraan en B.W.N. de Waard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 april 2009.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M. Lammerse.
HD