
Jurisprudentie
BI2926
Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3252 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3252 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering ziekengeld. De rechtbank heeft een oordeel gegeven over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de consistentie en onderbouwing van het oordeel van de verzekeringsartsen. Daarmee is geen medisch inhoudelijk oordeel gegeven. Gelet op de beschikbare medische informatie is een deskundigenonderzoek niet aangewezen.
Uitspraak
07/3252 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 april 2007, 06/2167 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.G.M. Hilkens, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009. Namens appellante is verschenen mr. L.E.I.K. Jaminon, kantoorgenoot van mr. Hilkens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was werkzaam als receptioniste/telefoniste via een uitzendbureau voor 32 uur per week toen zij op 20 december 2005 uitviel met hoofd- en nekklachten als gevolg van een verkeersongeval. Na een trainingsprogramma heeft appellante haar werkzaamheden gedeeltelijk hervat. Op 20 juni 2006 is zij weer volledig uitgevallen. Na onderzoek door een verzekeringsarts op 20 september 2006 is appellante per 25 september 2006 geschikt geacht voor haar werk. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2006 appellante per 25 september 2006 uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 22 november 2006 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de medische kant van de zaak inhoudelijk heeft beoordeeld. Daarmee is de rechtbank buiten de grenzen van haar bevoegdheden en kennis getreden en heeft zij de feitelijkheden onvoldoende meegewogen. De rechtbank had een deskundige moeten inschakelen, aldus appellante. Appellante stelt zich op het standpunt dat het namens haar ingebrachte rapport van medisch adviseur J.F.G.M. Thissen een adequaat medisch rapport is dat dient te worden meegewogen. Voorts meent appellante dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbijgaat dat appellante ten tijde in geding nog onder behandeling was van een revalidatiearts en een manueel therapeut. Er waren nog klachten en daaruit vloeien beperkingen voort. Tenslotte is de bezwaarverzekeringsarts volgens appellante gaan zitten op de stoel van de arbeidsdeskundige door de aard en zwaarte van de arbeid te beoordelen. Appellante meent dat de rechtbank dit oordeel van de bezwaarverzekeringsarts zonder nader eigen onderzoek niet mag volgen.
4. Namens het Uwv is aangevoerd dat het in het kader van een Ziektewetbeoordeling niet nodig is een Functionele Mogelijkheden Lijst op te stellen en een arbeidskundig onderzoek te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts mag afgaan op een omschrijving van het eigen werk, zijn eigen onderzoek en de beschikbare medische informatie. Tijdens de hoorzitting heeft appellante een beschrijving van haar werkzaamheden gegeven. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens eigen lichamelijk onderzoek gedaan en de informatie van de behandelaars van appellante alsmede van de medisch adviseur Thissen beoordeeld. Het Uwv onderschrijft het oordeel van de rechtbank.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak een oordeel gegeven over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de consistentie en onderbouwing van het oordeel van de verzekeringsartsen. Daarmee is geen medisch inhoudelijk oordeel gegeven. De Raad kan appellante dan ook niet volgen in haar stelling dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak buiten haar bevoegdheid is getreden.
5.2. Voorts is de Raad van oordeel dat gelet op de beschikbare medische informatie een deskundigenonderzoek niet is aangewezen.
5.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de onderhavige beoordeling berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Appellante is onderzocht door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. Bovendien was er informatie van de revalidatiearts. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij ten tijde in geding zodanig beperkt was dat zij het eigen werk niet kon verrichten. In dat verband merkt de Raad op dat appellante pas na de datum in geding de revalidatiearts heeft bezocht. De medisch adviseur Thissen heeft appellante niet zelf gezien. Zijn rapport is een samenvatting van beschikbare medische informatie waaraan Thissen vervolgens zijn interpretatie verbindt. De opmerking van de bezwaarverzekeringsarts dat een arbeidsdeskundige van Achmea geen medisch oordeel kan vellen, wordt door de Raad onderschreven. Voorts kan de Raad aan de eigen subjectieve opvatting van appellante dat zij niet kan werken, niet de betekenis hechten die appellant daaraan geeft.
5.4. Hetgeen in 5.1 tot en met 5.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden heeft geoordeeld dat appellante op 25 september 2006 de werkzaamheden van telefoniste/receptioniste weer kon verrichten. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A.L. de Gier.
JL