Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2930

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4653 ZW + 07/4654 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Maatregel. Recidive. Weigering ZW-uitkering.


Uitspraak

07/4653 ZW en 07/4654 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 2 juli 2007, 05/1686 en 05/1687 (hierna respectievelijk: aangevallen uitspraak 1 en aangevallen uitspraak 2), in de gedingen tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat te Valkenburg, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. van Haaften. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, voorheen werkzaam als chemisch procesoperator, heeft zich op 12 juli 2004 per 8 maart 2004 ziek gemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving. Vanwege de te late ziekmelding heeft appellant op 27 juli 2004 een waarschuwing gekregen. Appellant is verschillende keren op het spreekuur van de verzekeringsarts uitgenodigd. Nadat hij op 16 november 2004 niet op het spreekuur was verschenen, heeft het Uwv hem bij besluit van 26 november 2004 de maatregel van korting van de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met 10% over de periode 16 november 2004 tot en met 10 januari 2005 opgelegd. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. Op 3 januari 2005 is appellant wederom niet op het spreekuur van de verzekeringsarts verschenen. Bij besluit van 28 januari 2005 is hem in verband daarmee de maatregel van korting van de ZW-uitkering met 15% over de periode 25 januari 2005 tot en met 27 februari 2005 opgelegd. Het Uwv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 22 juli 2005 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. 1.2. Op het spreekuur van 16 maart 2005 heeft de verzekeringsarts appellant per 28 maart 2005 hersteld verklaard voor zijn arbeid. In overeenstemming daarmee heeft het Uwv bij besluit van 17 maart 2005 appellant meegedeeld dat hem met ingang van 28 maart 2005 ZW-uitkering wordt geweigerd. Het Uwv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van eveneens 22 juli 2005 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. 07/4653 ZW 2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. 3.1. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat sinds zijn jeugd sprake is van ernstige gedragsproblemen, waardoor psychosociale problematiek is ontstaan. In 2004 kwam daar een stemmingsstoornis bij. Deze was op 28 maart 2005 zeker niet over. Appellant is hiervoor korte tijd begeleid door de Riagg. Hij heeft die behandeling beëindigd vanwege slechte afspraken door de Riagg. Hij heeft geen vertrouwen meer in de hulpverlening. Verder kreeg hij vanwege zijn ernstige slaapproblemen slaapmedicatie van de huisarts. 3.2. Het Uwv heeft hiertegen ingebracht dat appellant in sterke mate externaliseert. Hij schrijft zijn problemen aan anderen toe. Hij heeft zich voortijdig aan psychologische hulpverlening onttrokken. In januari 2005 was de depressie volledig in remissie. Er is sprake van persoonlijkheidsproblematiek die op zich geen reden is voor arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft daarmee in arbeid gefunctioneerd. 4. De Raad oordeelt als volgt. 4.1. De Raad stelt vast dat appellant sedert zijn ziekmelding regelmatig is opgeroepen voor het spreekuur van de verzekeringsarts en ook een aantal keren is verschenen. Bij zijn oordeelsvorming beschikte de verzekeringsarts over informatie van de Riagg. Twee bezwaarverzekeringsartsen hebben appellant gezien. Appellant heeft in bezwaar geen medische informatie ingebracht, die tot een nader medisch onderzoek zou kunnen nopen. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. 4.2. Voorts is de Raad van oordeel dat er geen medische gegevens zijn die zouden moeten leiden tot de conclusie dat appellant op 28 maart 2005 zijn arbeid als chemisch procesoperator niet zou kunnen verrichten. Blijkens de brief van de Riagg van 20 januari 2005 was de depressieve periode volledig in remissie. Voorts is de omstandigheid dat appellant zich verslaapt, mogelijk door de hem verstrekte slaapmedicatie, geen reden om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd appellant met ingang van 28 maart 2005 uitkering ingevolge de ZW te verstrekken. Dit betekent dat bestreden besluit 1 in stand kan blijven en dat aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd. 07/4654 ZW 5. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. 6.1. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat sprake is geweest van overmacht. Appellant heeft de trein niet kunnen halen omdat hij zich had verslapen. Door zijn klachten en medicijngebruik kan hem dit niet worden verweten, aldus appellant. Voorts meent appellant dat zijn financiële positie als dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien dient te worden aangemerkt. 6.2. Het Uwv bestrijdt dat sprake is geweest van overmacht. Appellant had het in zijn macht om op tijd te verschijnen. Hij kon immers ook om 9.00 uur op de hoorzitting zijn. Bovendien was de depressie in januari 2005 al volledig in remissie. Het niet verschijnen bij de verzekeringsarts acht het Uwv wel verwijtbaar. Een beroep op een dringende reden wijst het Uwv af, omdat de door appellant gestelde financiële problemen in het geheel niet met bewijsstukken zijn onderbouwd. 7. De Raad oordeelt als volgt. 7.1. De Raad stelt vast dat appellant niet bestrijdt dat hij op 3 januari 2005 niet op het spreekuur van de verzekeringsarts is verschenen. Door niet op het spreekuur te verschijnen heeft appellant gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van de ZW. Het Uwv is gelet op het bepaalde in de aanhef van het eerste lid en onder c van artikel 45 van de ZW in samenhang met het tweede lid van dat wetsartikel gehouden appellant een maatregel op te leggen, tenzij elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. 7.2. De Raad is van oordeel dat het niet verschijnen bij de verzekeringsarts appellant kan worden verweten. Verslapen en als gevolg daarvan de trein niet halen kan niet als overmacht worden aangemerkt. Voorts ziet de Raad in de medische gegevens geen aanleiding ontbreken van verwijtbaarheid op medische gronden aan te nemen. 7.3. De opgelegde maatregel, 10% over de periode van 25 januari 2005 tot en met 27 februari 2005, verhoogd met 5% over die periode in verband met recidive, is in overeenstemming met het hier van toepassing zijnde artikel 5 van het Maatregelenbesluit UWV (Stcrt. 2004, nr. 163). 7.4. Appellants beroep op een dringende reden als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de ZW slaagt niet, nu appellant, naar het Uwv terecht heeft opgemerkt, zijn beroep op financieel onvermogen niet heeft onderbouwd. 7.5. Hetgeen onder 7.2 tot en met 7.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat ook bestreden besluit 2 in stand kan blijven en dat aangevallen uitspraak 2 dient te worden bevestigd. 8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraken. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) A.L. de Gier. TM