Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2941

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901840/1/M2 en 200901840/2/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid Holland (hierna: het college) ambtshalve hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een nieuw wegdeel van de provinciale weg N456 vastgesteld op de gevels van drie woningen aan de [locatie sub 1] te [plaats]. Dit besluit is op 2 februari 2009 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200901840/1/M2 en 200901840/2/M2. Datum uitspraak: 29 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: [appellanten], alle wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid Holland (hierna: het college) ambtshalve hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een nieuw wegdeel van de provinciale weg N456 vastgesteld op de gevels van drie woningen aan de [locatie sub 1] te [plaats]. Dit besluit is op 2 februari 2009 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2009, beroep ingesteld. Bij deze brief hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 april 2009, waar [appellanten], bijgestaan door mr. H.E. Davelaar, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. den Breejen, werkzaam bij de provincie, A.C. Klijnhout, P. Timmers en M.H. Bovy, zijn verschenen. Ter zitting is het college van burgemeester en wethouders van Moordrecht, vertegenwoordigd door mr. R. van de Bosch, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2. Overwegingen 2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. De krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder ambtshalve vastgestelde hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellanten] aan de [locatie sub 2], alsmede op de gevels van de woningen aan [locatie sub 3] en [locatie sub 4] te [plaats], zijn vastgesteld op onderscheidenlijk 51, 52 en 50 dB(A). 2.3. Volgens [appellanten] kleven er gebreken aan het akoestisch onderzoeksrapport van Adviesbureau RBOI van 14 december 2007 (hierna: het onderzoeksrapport) dat ten grondslag ligt aan de ambtshalve vaststelling van de hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Volgens [appellanten] zal op het nieuwe wegdeel van de provinciale weg N456 - evenals op de rest van deze weg - een maximum snelheid gelden van 70 kilometer per uur. In dat geval dient er een aftrek van 2 dB(A) plaats te vinden op de waarde van het equivalent geluidniveau, vanwege de provinciale weg N456, van de gevel van de woning van [appellanten]. Nu het onderzoeksrapport echter uitgaat van een maximum snelheid van 50 kilometer per uur op het nieuwe wegdeel van de provinciale weg N456 waarbij een aftrek van 5 dB(A) is gehanteerd, heeft het college de hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op hun woning niet correct vastgesteld, aldus [appellanten]. Tevens is volgens [appellanten] in het onderzoeksrapport uitgegaan van een te laag groeipercentage van de verkeersintensiteit op de nabijgelegen rijksweg A20. Wanneer in het onderzoeksrapport was uitgegaan van een meer gebruikelijk groeipercentage is de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant] vanwege de Rijksweg A20 meer dan 2 dB(A), hetgeen tot gevolg heeft dat er maatregelen dienen te worden getroffen om deze bijdrage in de geluidbelasting te reduceren omdat één en ander dient te worden aangemerkt als een reconstructie van de Rijksweg A20 in de zin van de Wet geluidhinder, aldus [appellanten]. 2.3.1. Ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, stelt de minister van Verkeer en Waterstaat regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidbelasting van de gevel van woningen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast. Ingevolge artikel 3.6 van het Reken-en meetvoorschrift geluidhinder 2006, voor zover hier van belang, bedraagt de ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder toe te passen aftrek op de waarde van het equivalent geluidniveau, vanwege een weg, van de gevel van een woning: a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 kilometer per uur of meer bedraagt; b. 5 dB voor de overige wegen. 2.3.2. Ter zitting heeft het college verklaard dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een verkeerssnelheid op het desbetreffende nieuwe wegdeel van de provinciale weg N456 van 50 kilometer per uur. Volgens het college is deze snelheid onder andere gebaseerd op de maximum snelheid op het aangrenzende wegdeel van deze weg die tevens 50 kilometer per uur zal bedragen. Tevens zal het desbetreffende nieuwe wegdeel van de provinciale weg N456 zodanig worden ingericht dat het niet waarschijnlijk is dat motorvoertuigen een snelheid van meer dan 70 kilometer per uur ontwikkelen. Te denken valt hierbij aan verkeerslichten bij de op- en afritten naar de Rijksweg A20 en het aanleggen van haakse bochten op de provinciale weg N456. De voorzitter is van oordeel dat het college met deze motivering in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van het feit dat op het nieuw aan te leggen wegdeel van het provinciale weg N456 de representatief te achten snelheid minder dan 70 kilometer per uur bedraagt. Het college heeft derhalve terecht bij de vaststelling van de hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op - onder andere - de woning van [appellanten] een aftrek van 5db(A) gehanteerd. Dit onderdeel van de beroepsgrond faalt. 2.3.3. Het bestreden besluit is genomen in verband met het voornemen tot de aanleg van een nieuw wegdeel van de provinciale weg N456. Niet ter beoordeling staat of een toename van de verkeersintensiteit op de Rijksweg A20 leidt tot een reconstructie van deze weg als bedoeld in de Wet geluidhinder. Dit onderdeel van de beroepsgrond faalt. 2.4. Het beroep is ongegrond. 2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep ongegrond; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009 262-570.