
Jurisprudentie
BI2947
Datum uitspraak2009-05-06
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803996/1/R2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803996/1/R2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Dronten (hierna: de raad) bij besluit van 30 augustus 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerreinen (9060)" (hierna: het plan).
Uitspraak
200803996/1/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Dronten (hierna: de raad) bij besluit van 30 augustus 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerreinen (9060)" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 19 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2009, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. K.A. Faber, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.C. van den Broek, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Deuzeman, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om
- in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor onder meer het bedrijventerrein "Business Zone Delta" te Dronten en het bedrijventerrein "Noorderbaan" te Biddinghuizen.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] keert zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" ter plaatse van het bedrijfsperceel aan de [locatie 1] te [plaats] (hierna: het bedrijfsperceel) voor zover daarmee niet is voorzien in de mogelijkheid een bedrijfswoning te realiseren. Hij voert aan dat eerder een bouwvergunning is verleend voor het bouwen van een woning op het bedrijfsperceel en dat reeds lange tijd vanwege een met toestemming van het gemeentebestuur geplaatst chalet sprake is van een woonsituatie ter plaatse. Het is de bedoeling van [appellant sub 1] een bedrijfswoning te bouwen ten behoeve van het op het bedrijfsperceel gevestigde transportbedrijf.
2.3.1. Het college heeft in het bestreden besluit ingestemd met de keuze van de raad om geen mogelijkheid voor een bedrijfswoning op te nemen op het bedrijfsperceel. Blijkens het bestreden besluit heeft het college daarbij doorslaggevend gewicht toegekend aan het feit dat de eerder verleende bouwvergunning voor een woning ter plaatse ten tijde van de vaststelling van het plan was ingetrokken en dat de instandhoudingstermijn van de eerder verleende tijdelijke vrijstelling voor het chalet is verstreken. Voorts heeft het college aangegeven dat de raad in 2003 heeft besloten om nieuwe bedrijfswoningen op bedrijventerreinen in beginsel uit te sluiten.
2.3.2. Aan [appellant sub 1] is bij besluit van 10 februari 1995 bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning op het bedrijfsperceel. Vast is komen te staan dat het op het perceel geplaatste chalet sinds 1995 dienst doet als bedrijfswoning. [appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze uitdrukkelijk verzocht de op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande en reeds benutte mogelijkheid van bewoning op het perceel ten behoeve van het bedrijf op te nemen in het plan. Aan deze omstandigheden en de vraag of daarin aanleiding kan worden gezien om van het beleid uit 2003 inzake de bewoning van bedrijventerreinen af te wijken is bij de vaststelling van het plan voorbij gegaan. Aldus is het plan vastgesteld in strijd met de bij de voorbereiding daarvan te betrachten zorgvuldigheid.
2.3.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" ter plaatse van het bedrijfsperceel van [appellant sub 1].
Het beroep van [appellant sub 2]
2.4. [appellant sub 2] richt zich tegen de goedkeuring van de bestemming "Bedrijventerrein" ter plaatse van het bedrijfsperceel [locatie 2] (hierna: het perceel). Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat deze bestemming volgens hem ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid van zogeheten perifere detailhandel plus ten behoeve van de door hem gewenste fietsenzaak op het perceel. Het perceel is in 1998 van de gemeente gekocht en bij de koopovereenkomst is, nu daarin het detailhandelsverbod, anders dan gebruikelijk, niet is opgenomen, volgens [appellant sub 2] met het gemeentebestuur overeengekomen dat op het perceel detailhandel zou zijn toegestaan en dat dit gebruik zou worden opgenomen in het bestemmingsplan. Een goede ruimtelijke onderbouwing om perifere detailhandel plus elders in de omgeving wel toe te staan en op het perceel niet ontbreekt volgens [appellant sub 2]. Voorts voert [appellant sub 2] aan dat in het plan ten onrechte als voorwaarde is gesteld dat een bedrijf zich alleen mag vestigen op de locaties waar perifere detailhandel is toegestaan indien het bedrijf meer dan 1000 vierkante meter beslaat, aangezien reeds vele bedrijven aanwezig zijn die niet aan deze eis voldoen.
In verband hiermee betoogt [appellant sub 2] verder dat de plankaart het onderscheid tussen perifere detailhandel en perifere detailhandel plus niet kent en dat onduidelijk is onder welke bestemming een fietsenzaak valt, nu dit gebruik zowel onder de bestemming "Sport- en bedrijfsdoeleinden" als onder de aanduiding perifere detailhandel kan worden geschaard.
2.4.1. Het college heeft zich met de raad op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat in de koopovereenkomst geen detailhandelsverbod is opgenomen niet betekent dat daarmee het bestemmingsplan niet langer in de weg staat aan de ter plaatse gewenste detailhandel. Het college heeft in dit verband aangegeven dat in het ter plaatse voorheen geldende bestemmingsplan uitsluitend productiegebonden detailhandel en detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen was toegestaan en dat deze mogelijkheden zijn overgenomen in het plan met dien verstande dat daarnaast overal is toegestaan de perifere detailhandel in auto's, boten en caravans, de zogeheten ABC-goederen. Gelet hierop en met verwijzing naar het in de "Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid Dronten" uit 2006 (hierna: de detailhandelsnota) neergelegde beleid, heeft het college in het ontbreken van de mogelijkheid tot het voeren van de door [appellant sub 2] gewenste perifere detailhandel op het perceel geen reden gezien om goedkeuring te onthouden.
2.4.2. Op het perceel rust de bestemming "Bedrijventerrein".
Ingevolge artikel 3, lid A, aanhef en sub 2 en 3, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen, en voor perifere detailhandel in ABC-goederen.
Ingevolge artikel 3, lid A, aanhef en sub 4, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor perifere detailhandel, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "perifere detailhandel toegestaan".
Ingevolge artikel 1, sub 28, van de planvoorschriften, wordt onder perifere detailhandel verstaan: detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen.
Ingevolge artikel 3, lid F, aanhef en sub 2, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid E, sub 1, gelezen in samenhang met artikel 22, lid A, en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor perifere detailhandel plus, mits deze vrijstellingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast in het gebied dat op de kaart is voorzien van de aanduiding "perifere detailhandel toegestaan" en mits de verkoopvloeroppervlakte per detailhandelsbedrijf ten minste 1000 vierkante meter zal bedragen.
Ingevolge artikel 1, sub 29, van de planvoorschriften, wordt onder perifere detailhandel plus verstaan: detailhandel die vanwege de qua aard en omvang van de gevoerde artikelen in een kernwinkelgebied thuishoort, maar die vanwege de grootschaligheid van het aanbod een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van fietsen, autoaccessoires, verlichtingartikelen, dierbenodigdheden, babyartikelen en outdoorartikelen.
Ingevolge artikel 3, lid E, aanhef en sub 2, van de planvoorschriften, wordt tot een met de bestemming "Bedrijventerrein" strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 22, lid A, in ieder geval gerekend het gebruik van gebouwen voor perifere detailhandel zodanig dat de verkoopvloeroppervlakte per detailhandelsbedrijf minder bedraagt dan 1000 vierkante meter.
Ingevolge artikel 3, lid F, aanhef en sub 3, van de planvoorschriften, kan het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid E, sub 2, en toestaan dat de minimale verkoopvloeroppervlakte per detailhandelsbedrijf wordt verkleind.
2.4.3. Gelet op artikel 3, lid F, aanhef en sub 2 bezien in samenhang met de plankaart voorziet het plan in een vrijstellingsmogelijkheid voor perifere detailhandel plus in gebieden die op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding "perifere detailhandel toegestaan". Een dergelijke aanduiding ontbreekt op de plankaart ter plaatse van het perceel. Het houden van een fietsenzaak valt, gelet op artikel 1, sub 29, van de planvoorschriften, onder perifere detailhandel plus en niet onder de bestemming "Sport- en bedrijfsdoeleinden". Van een rechtsonzekere situatie is dan ook, anders dan gesteld, geen sprake.
2.4.4. Met betrekking tot de koopovereenkomst voor de gronden overweegt de Afdeling als volgt. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de uitleg van deze overeenkomst. Daargelaten dat de gemeente de overeenkomst slechts heeft gesloten in haar hoedanigheid als eigenaar van de grond, bestaat, gelet op de verschillende uitleg die partijen aan de overeenkomst geven, reeds hierom geen grond voor het oordeel dat met de vaststelling van het plan is teruggekomen op in rechte te honoreren verwachtingen.
2.4.5. Gelet op artikel 3, lid A, aanhef en sub 2 en 3, van de planvoorschriften is productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen, en perifere detailhandel in ABC-goederen op alle gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" bij recht toegestaan. Blijkens de plantoelichting en de daarvan deel uitmakende detailhandelsnota is voorts besloten tot een verruiming van de vestigingsmogelijkheden voor perifere detailhandel op bedrijventerrein "Business Zone Delta" naar de PDV-branches doe-het-zelf, tuin en wonen op compacte locaties. Gezien het reeds omvangrijke bestaande cluster van winkels op bedrijventerrein "Business Zone Delta" is volgens de detailhandelsnota gekozen om de bestaande situatie te handhaven. Gelet op de reeds aanwezige, vrij omvangrijke, leegstand in de PDV-branche in Dronten zal behoedzaam moeten worden omgesprongen met het toevoegen van telkens nieuwe vierkante meters PDV-ruimte, aldus de detailhandelsnota. Voorts is blijkens de plantoelichting voor een gezonde ontwikkeling en vanwege de ligging nabij Dronten-centrum op bedrijventerrein "Dronten Noord" een uitbreiding van de perifere detailhandelsbranches met PDV plus branches mogelijk.
Wat betreft de keuze voor de locaties voor perifere detailhandel, heeft de raad aan het voorgaande nog toegevoegd dat de opzet van De Amstel, die bestaat uit relatief kleine bedrijfskavels, perifere detailhandelsvestigingen wegens de schaalgrootte doorgaans niet toelaat.
Gelet op het voorgaande kan [appellant sub 2] niet worden gevolgd in zijn betoog dat een goede ruimtelijke onderbouwing om perifere detailhandel plus elders wel toe te staan en op het perceel niet ontbreekt.
Voorts heeft het college zich met de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de planvoorschriften als voorwaarde voor het voeren van perifere detailhandel een minimum van 1000 vierkante meter verkoopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf is opgenomen, omdat perifere detailhandel vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft. [appellant sub 2] heeft niet nader onderbouwd welke bestaande bedrijven niet aan deze op het verkoopvloeroppervlak betrekking hebbende eis, waarvan ingevolge artikel 3, lid F, aanhef en sub 3, van de planvoorschriften in voorkomende gevallen vrijstelling kan worden verleend, zouden voldoen.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de bestemming "Bedrijventerrein", anders dan met het gemeentebestuur bij de aankoop van het perceel is overeengekomen en in afwijking van het voorheen geldende bestemmingsplan, ter plaatse slechts één bedrijfswoning toestaat. Bovendien ligt de bestaande bedrijfswoning buiten het vlak waar volgens de plankaart bedrijfswoningen zijn toegestaan. Voor de beperking van het aantal bedrijfswoningen ontbreekt volgens [appellant sub 2] een goede ruimtelijke onderbouwing. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat een bedrijfswoning in de milieuwetgeving niet gelijkgesteld wordt met een burgerwoning en dus ook niet tot extra belemmeringen voor bedrijven hoeft te leiden. Bovendien zijn aan De Amstel reeds vele bedrijfswoningen aanwezig. Voorts vindt [appellant sub 2] de in de planvoorschriften gestelde maximum inhoudsmaat van 600 m3 voor bedrijfswoningen te beperkend.
2.5.1. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat de met [appellant sub 2] gesloten koopovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat de realisering van een bedrijfswoning werd toegestaan op die percelen waar een bedrijfswoning ingevolge de bebouwingsvoorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan en dat een tweede bedrijfswoning slechts was toegestaan op locaties waar een mogelijkheid daartoe was opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan, hetgeen ten aanzien van het perceel niet het geval was.
Het college heeft voorts ingestemd met het beleid om in beginsel geen nieuwe bedrijfswoningen op het bedrijventerrein toe te staan, omdat bedrijfswoningen de groeimogelijkheden van naastgelegen bedrijven kunnen beperken en ook een goed woon- en leefklimaat in een bedrijfswoning op een bedrijventerrein in het geding kan zijn. Voorts heeft het college zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat de bestaande inpandige bedrijfswoning illegaal was en niet gelegen binnen de aanduiding die op de plankaart van het plan is opgenomen voor bedrijfswoningen. Deze aanduiding is opgenomen aan de rand van de bestemming "Bedrijventerrein" in verband met de ligging aldaar van bestaande legale bedrijfswoningen, uit oogpunt van beeldkwaliteit en omdat bedrijfswoningen buiten deze aanduiding beperkingen met zich brengen voor aanwezige of nieuwe bedrijven. Wat betreft de inhoudsmaat voor een bedrijfswoning heeft het college zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat een inhoud van 600 m3 voldoende wooncomfort biedt op een bedrijventerrein.
2.5.2. Nu ook ten aanzien van de bedrijfswoningen tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de uitleg van de tussen hen gesloten koopovereenkomst kan reeds hierom aan die overeenkomst niet de betekenis worden toegekend die [appellant sub 2] hieraan toegekend wil zien. Daarbij is in aanmerking genomen dat, anders dan [appellant sub 2] stelt, in het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse slechts één bedrijfswoning per bedrijf mocht worden gebouwd.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de raad voor bedrijfswoningen zoals de onderhavige, die zonder bouwvergunning zijn opgericht, in beginsel geen regeling hoeft op te nemen in het plan. Het college heeft voorts in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien voor dit geval een uitzondering te maken, gelet op de aan de aanduiding voor bedrijfswoningen ten grondslag liggende motieven zoals in 2.5.1. omschreven, waarmee de inpandige bedrijfswoning zich niet verdraagt.
Blijkens de plantoelichting heeft de raad op 17 maart 2003 beleid vastgesteld inzake bedrijfswoningen op bedrijventerreinen. Omdat bedrijfswoningen uit oogpunt van milieu beperkingen kunnen opleveren voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen, sluit de raad nieuwe bedrijfswoningen op haar bedrijventerreinen in principe uit. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. De raad heeft in dit verband onder meer gewezen op de beperkingen die het Besluit externe veiligheid en inrichtingen met zich meebrengt voor bedrijven in verband met de aanwezigheid van bedrijfswoningen. Dat, naar [appellant sub 2] stelt, nieuwe bedrijfswoningen niet tot meer belemmeringen voor bedrijven hoeven te leiden is dan ook onjuist.
Geen aanleiding bestaat verder voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de inhoudsmaat van 600 m3, die voor bedrijfswoningen gangbaar is en waarmee blijkens de plantoelichting ook de nieuwe vestiging van solitaire bedrijfswoningen wordt uitgesloten, voldoende wooncomfort biedt op een bedrijventerrein.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het plan, al dan niet door middel van een wijzigingsbevoegdheid, ten onrechte voorziet in de vestiging van categorie 4-bedrijven op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" in zone B van het plangebied. Dergelijke bedrijven horen thuis op het nieuwe industrieterrein "Rendierweg", aldus [appellant sub 2].
2.6.1. Blijkens het bestreden besluit wordt met de aanduiding "categorie 4-bedrijf toegestaan" aangesloten bij locaties waar ook in het voorheen geldende plan categorie 4-bedrijven waren toegestaan en zijn de bestaande categorie 4-bedrijven als zodanig bestemd. Voorts heeft het college aangegeven dat de wijzigingsbevoegdheid, op grond waarvan ook op andere locaties categorie 4-bedrijven kunnen worden toegestaan, slechts mag worden toegepast indien het gaat om bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan, maar die naar aard en invloed op de omgeving aanvaardbaar zijn of die in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting hebben. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet zou mogen voorzien in categorie 4-bedrijven.
Het betoog faalt.
2.7. [appellant sub 2] stelt verder dat het college heeft miskend dat de bebouwingsbepalingen bij de bestemming "Bedrijventerrein" het onmogelijk maken 70% van zijn perceel te bebouwen zoals aangeduid op de plankaart. Volgens [appellant sub 2] mag ingevolge deze bepalingen maximaal 1000 m2 van zijn perceel, hetgeen minder is dan 65% van zijn perceel, worden bebouwd, waarbij bovendien is uitgegaan van het woonoppervlak dan wel het bedrijfsvloeroppervlak.
2.7.1. Dat maximaal 1000 m2 van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" mogen worden bebouwd staat niet in de bebouwingsbepalingen behorend bij deze bestemming. Voor zover met het betoog wordt gedoeld op de gebruiksbepaling in artikel 3, lid E, aanhef en sub 2, van de planvoorschriften, gaat dit er aan voorbij dat deze bepaling slechts een minimum verkoopvloeroppervlak voorschrijft.
Het betoog mist feitelijke grondslag.
2.8. [appellant sub 2] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" ter plaatse van de Rendierweg. [appellant sub 2] wenst dat de Rendierweg wordt vervangen door water en eventueel een fietspad, omdat de bedrijfswoningen tussen De Amstel en de Rendierweg anders aan een zeer drukke weg komen te liggen. Het gemeentebestuur heeft onvoldoende maatregelen genomen om verkeersgevaarlijke situaties voor fietsers op de Rendierweg en andere wegen in het plangebied te voorkomen.
Volgens [appellant sub 2] is voorts de ontsluiting van het aangrenzende bedrijventerrein "Rendierweg" ten onrechte niet in het plan betrokken. Bovendien is niet onderzocht wat de gevolgen zijn van het verkeer op de Rendierweg voor de geluidsbelasting op de bedrijfswoningen aan De Amstel en de luchtkwaliteit indien de Rendierweg als toegangsweg voor het bedrijventerrein in gebruik wordt genomen.
2.8.1. Het college heeft in navolging van de raad aangegeven dat de Rendierweg een fietspad zal worden dat voor de ontsluiting van het langzame verkeer zorgt door middel van een tunnel onder de Hanzelijn. In de gemeentelijke reactie op de zienswijze van [appellant sub 2] en in het bestreden besluit is aangegeven dat de in het plangebied gelegen wegen Het Spaarne en De Linge niet zijn berekend op een functie als hoofdontsluiting voor het gehele bedrijventerrein "Rendierweg" en dat daarom is besloten het nieuwe bedrijventerrein rechtstreeks aan te sluiten op de Dronterringweg en de nieuwe N23 en Het Spaarne en De Linge de functie te laten vervullen van verbindingsweg tussen de twee bedrijventerreinen. Voor wat betreft het voorkomen van sluiproutes en verkeersonveilige situaties en de mogelijkheden van het scheiden van de verschillende vormen van verkeer, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat dit valt onder de inrichting van de openbare ruimte en dat binnen de verkeersbestemmingen een verkeersveilige situatie kan worden gecreëerd.
2.8.2. Uit het vorenstaande volgt dat de Rendierweg niet als ontsluitingsweg zal fungeren voor het bedrijventerrein "Rendierweg", maar als fietspad zal worden ingericht. Namens de raad is ter zitting verklaard dat daartoe verkeersbesluiten zullen worden genomen. De verkeersbestemming staat daaraan niet in de weg. Aldus bestaat geen grond voor het oordeel dat met het plan, al dan niet na het treffen van verkeersmaatregelen, een verkeersonveilige situatie ontstaat.
In aanmerking genomen dat de Rendierweg een bestaande weg is en het plan niet voorziet in nieuwe woningen was de raad niet gehouden ter plaatse een akoestisch onderzoek te laten verrichten. De veronderstelling van [appellant sub 2] dat de Rendierweg als toegangsweg zal gaan dienen voor het aangrenzende bedrijventerrein is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onjuist gebleken. Uit het bij de plantoelichting gevoegde luchtkwaliteitsonderzoek blijkt voorts dat het Besluit Luchtkwaliteit 2005 geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling van het plan.
Op 27 april 2006 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rendierweg (3040)" vastgesteld. Dit plan is inmiddels onherroepelijk. De Afdeling stelt voorop dat voor zover [appellant sub 2] zich richt tegen de ontsluiting van het bedrijventerrein "Rendierweg" door middel van wegen die zijn gelegen buiten de grenzen van het plangebied, dit thans niet ter toets staat, gelet op de reikwijdte van het plan. De keuze in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Rendierweg (3040)", die de aanleg van twee wegen mogelijk maakt die in het verlengde liggen van De Linge en Het Spaarne zodat een verbinding tot stand komt tussen beide bedrijventerreinen, moet, gelet op het voorgaande, in deze procedure als een gegeven worden beschouwd.
Uit de gedingstukken blijkt dat De Linge en Het Spaarne zelf niet zozeer een functie zullen hebben van hoofdontsluitingsweg van het bedrijventerrein "Rendierweg" - daarvoor is immers de rechtstreekse aansluiting op de Dronterringweg en de nieuwe N23 aangewezen - doch slechts een functie van verbindingsweg met het bedrijventerrein "Business Zone Delta". Voorts kunnen maatregelen om een veilige kruising met de Rendierweg te garanderen en ter voorkoming van verkeersgevaarlijke situaties bij de Rivierendreef, De Donge en De Dieze, alsmede om verkeersproblemen aan De Linge en De Dieze op te lossen, bij de uitvoering van het plan aan de orde komen. Dergelijke maatregelen horen niet thuis in een bestemmingsplan. Gelet op het voorgaande, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de ontsluiting van het aangrenzende bedrijventerrein "Rendierweg" ten onrechte niet in het plan is betrokken.
Het betoog faalt.
2.8.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.9. Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 22 april 2008, kenmerk 672642, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" ter plaatse van het bedrijfsperceel aan de [locatie 1] te [plaats];
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het onder II. genoemde besluit;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
VI. gelast dat de provincie Flevoland aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009
429-583.