Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2948

Datum uitspraak2009-05-06
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804208/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel (hierna: het college) aan [appellante] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkensfokkerij en -mesterij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 april 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200804208/1/M2. Datum uitspraak: 6 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel (hierna: het college) aan [appellante] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkensfokkerij en -mesterij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 april 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door drs. M.M. Lips, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellante] voert aan dat haar aanvraag voor zover het het aspect geur betreft ten onrechte beoordeeld is op basis van de per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij. Zij stelt dat de aanvraag op 21 april 2006 is ingediend en niet op 9 januari 2007 zoals het college stelt. De wijziging van de aanvraag in januari 2007 betrof slechts de aanpassing van een plattegrondtekening. 2.1.1. Het college stelt dat de aanvraag van april 2006 op grond van artikel 7.28 van de Wet milieubeheer buiten behandeling moest worden gelaten omdat deze aanvraag niet vergezeld ging van de voorgeschreven mer-aanmeldingsnotitie. Ondanks dat [appellante] er volgens het college herhaaldelijk op is gewezen dat een nieuwe aanvraag diende te worden ingediend zijn eerst op 9 januari 2007 weer stukken van [appellante] ontvangen. Deze stukken zijn door het college aangemerkt als een nieuwe aanvraag. 2.1.2. Ingevolge artikel 7.28, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Wet milieubeheer laat het bevoegd gezag de aanvraag buiten behandeling indien een besluit als bedoeld in artikel 7.8a krachtens wettelijk voorschrift op aanvraag wordt genomen en bij het indienen van de aanvraag geen afschrift is gevoegd van de beslissing krachtens artikel 7.8b, eerste lid, inhoudende dat geen milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) behoeft te worden gemaakt of bij het indienen van de aanvraag geen m.e.r. is overgelegd. 2.1.3. Onomstreden is dat het bestreden besluit ziet op een activiteit ten aanzien waarvan het college ingevolge artikel 7.8b van de Wet milieubeheer moet bepalen of voor die activiteit, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij wordt ondernomen, een m.e.r. moet worden gemaakt. Nu [appellante] bij het indienen van de aanvraag geen afschrift heeft gevoegd van een beslissing krachtens artikel 7.8b, eerste lid, van de Wet milieubeheer inhoudende dat geen m.e.r. behoeft te worden gemaakt, en er evenmin een m.e.r. is overgelegd, heeft het college de vergunningaanvraag van 21 april 2006 terecht buiten behandeling gelaten. Dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende aanvraag van 7 januari 2007 nauwelijks is gewijzigd ten opzichte van de aanvraag van april 2006 doet er niet aan af dat het college er terecht van is uitgegaan dat de aanvraag eerst op 7 januari 2007 is ingediend en dat derhalve de op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij op het bestreden besluit van toepassing is. Deze beroepsgrond faalt. 2.2. Het beroep is ongegrond. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Klap lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009 315.