Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2950

Datum uitspraak2009-05-06
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806924/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd (hierna: het college) verzoeken van 30 augustus 2005 en 5 september 2005 van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een veehouderij op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.


Uitspraak

200806924/1/M2. Datum uitspraak: 6 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd (hierna: het college) verzoeken van 30 augustus 2005 en 5 september 2005 van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een veehouderij op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen. Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het college eveneens het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op zijn verzoek van 28 januari 2008 om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot voornoemde veehouderij gegrond verklaard en heeft het college dit verzoek alsnog afgewezen. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.G.H. van der Kolk, advocaat te Stadskanaal, en het college, vertegenwoordigd door W. Foppen, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De Afdeling stelt vast dat het beroep van [appellant] zich alleen richt tegen het bestreden besluit voor zover daarbij is beslist op zijn bezwaar tegen het besluit van 12 december 2006. 2.2. [appellant] voert aan dat niet binnen de wettelijke beslistermijn op zijn bezwaarschrift van 15 januari 2007, gericht tegen het besluit van 12 december 2006, is beslist. 2.2.1. Een overschrijding van de wettelijke beslistermijn tast de rechtmatigheid van het besluit niet aan. Deze beroepsgrond faalt dan ook. 2.3. [appellant] voert aan dat het hem al eerder toegezonden advies van de Commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften en klachten, waarnaar het college in het bestreden besluit verwijst, ten onrechte niet bij het bestreden besluit is gevoegd. 2.3.1. In artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is, voor zover hier van belang, bepaald dat het besluit op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van het besluit wordt vermeld. In artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. 2.3.2. In het bestreden besluit heeft het college deels ter motivering verwezen naar het ten behoeve van het bestreden besluit opgestelde advies van de Commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften en klachten. Dit advies bevat de motivering van het bestreden besluit. Vaststaat dat het college [appellant] dit advies al vóór de verzending van het bestreden besluit heeft toegezonden. Onder deze omstandigheden is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht en kan niet worden gesproken van strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond faalt. 2.4. [appellant] voert aan dat het college zijn besluit van 12 december 2006 niet heeft heroverwogen met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die er ten tijde van de heroverweging waren. 2.4.1. [appellant] heeft dit standpunt niet nader geconcretiseerd of gemotiveerd. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onrechtmatig is. De beroepsgrond faalt. 2.5. Voor zover [appellant] aanvoert dat het college bij het bestreden besluit ten onrechte de afwijzing van zijn verzoeken om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen van 30 augustus 2005 en 5 september 2005 wat betreft andere aspecten dan geluid heeft gehandhaafd, bestaat geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit. Niet aannemelijk is geworden dat, voor zover het college bevoegd is ten aanzien van deze aspecten handhavend op te treden, overtredingen hebben plaatsgevonden. De beroepsgrond faalt. 2.6. [appellant] voert aan dat het college bij het bestreden besluit ten onrechte heeft verzuimd een nieuw besluit op zijn verzoeken om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen van 30 augustus 2005 en 5 september 2005 te nemen wat betreft het aspect geluid. 2.6.1. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen zijn besluit van 12 december 2006 gegrond verklaard wat betreft het aspect geluid en besloten dit besluit in zoverre niet in stand te laten. De Afdeling verstaat het besluit van 12 december 2006 in zoverre aldus, dat dit besluit wat betreft het aspect geluid is herroepen. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling volstaan met herroeping zonder een besluit te nemen op de nog voorliggende verzoeken om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen van [appellant] van 30 augustus 2005 en 5 september 2005. Anders dan het college ter zitting heeft gesteld kan het besluit in zoverre niet worden opgevat als een afwijzing van voornoemde verzoeken van [appellant] om handhaving. Het college heeft in het bestreden besluit immers gesteld vooralsnog niet tot handhaving over te gaan, maar indien de uit te voeren geluidmetingen een overtreding aantonen een handhavingstraject op te starten. Aldus heeft het college het nieuw te nemen besluit afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader onderzoek. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 mei 1999 in zaak nr. E03.98.1417; AB 2000, 13) is een dergelijke wijze van beslissen op een bezwaarschrift in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt. 2.7. [appellant] betoogt voorts dat het college ten onrechte niet heeft beslist op zijn verzoek om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. 2.7.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist en beslist het bestuursorgaan op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar. 2.7.2. [appellant] heeft in zijn aanvullend bezwaarschrift van 1 februari 2007 het college verzocht om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Bij het besluit op bezwaar heeft het college niet beslist op het door [appellant] gedane verzoek. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt. 2.8. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover geen nieuw besluit is genomen op de verzoeken om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen van [appellant] van 30 augustus 2005 en 5 september 2005 wat betreft het geluidaspect en voor zover niet is beslist op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Het college dient in zoverre een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. 2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond voor zover geen nieuw besluit is genomen op de verzoeken om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen van 30 augustus 2005 en 5 september 2005 wat betreft het geluidaspect en voor zover niet is beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd van 7 augustus 2008, kenmerk u0801719, voor zover geen nieuw besluit is genomen op de verzoeken om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen van [appellant] van 30 augustus 2005 en 5 september 2005 wat betreft het geluidaspect en voor zover niet is beslist op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken; III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken; IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond; V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 690,79 (zegge: zeshonderdnegentig euro en negenenzeventig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nijefurd aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI. gelast dat de gemeente Nijefurd aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009 373.