
Jurisprudentie
BI2960
Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902001/2/R2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902001/2/R2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 6 januari 2009, kenmerk 770684, heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Almere (hierna: de raad) bij besluit van 10 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Indische Buurt".
Uitspraak
200902001/2/R2.
Datum uitspraak: 29 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2009, kenmerk 770684, heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Almere (hierna: de raad) bij besluit van 10 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Indische Buurt".
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 april 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2009, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2009, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door S.C. van den Broek, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door S.H.W. Gratama, R. van der Straaten en W.H. Beekhuis, ambtenaren in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plangebied omvat de centrale zone in Almere Buiten Oost, de strook vanaf het Meridiaanpark tot aan de Buitenring. Het plan voorziet in de ontwikkeling van dit gebied als hoogstedelijk en gemengd woon- en werkgebied. Bij het bestreden besluit heeft het college het plan grotendeels goedgekeurd.
2.3. [verzoeker] en anderen richten zich met hun verzoek op de bij de vaststelling van het plan aangebrachte wijziging ten opzichte van het ontwerpplan ten aanzien van de bouwhoogte binnen de bestemming "Gemengde doeleinden". Zij voeren aan dat door deze wijziging bouwwerken kunnen worden gebouwd die niet passend zijn voor de buitenrand van de stad en niet aansluiten op de omringende buurten. [verzoeker] en anderen vrezen voor een aantasting van het uitzicht en de privacy. Volgens hen zorgt de wijziging ook voor een ongewenste uitstraling op de Oostvaardersplassen. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan op dit punt in strijd is met het Ontwikkelingsplan 3K Oost, 3N, 3S, het programmaplan Almere Buiten/stadsdeelvisie 2006 en het Omgevingsplan Flevoland 2006. Ten onrechte is na de wijziging niet opnieuw onderzoek verricht naar de externe veiligheid, aldus [verzoeker] en anderen. Zij voeren verder aan dat het plan op dit punt meer geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt binnen de zone van het spoor.
2.4. Ingevolge artikel 7, derde lid, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen binnen de bestemming "Gemengde doeleinden" de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
[…]
b. de bouwhoogte mag niet meer dan 16 meter bedragen, met dien verstande dat op maximaal 15% van het betreffende bestemmingsvlak de bouwhoogte ten hoogste 40 meter mag bedragen, met uitzondering van het meest oostelijke bestemmingsvlak, waarvoor in verband met de nabijgelegen Oostvaardersplassen geldt, dat op maximaal 15% van dat bestemmingsvlak de bouwhoogte ten hoogste 20 meter mag bedragen.
Ingevolge artikel 7, twaalfde lid, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in:
a. lid 3, sub b, teneinde een bouwhoogte toe te staan van maximaal 20 meter;
b. lid 3, sub b, teneinde tot een hoger percentage, tot maximaal 30% van het betreffende bestemmingsvlak een bouwhoogte toe te staan van maximaal 40 meter;
c. lid 3, sub c, ten einde - al dan niet in combinatie met het hierboven onder a en b bepaalde - incidenteel in plaats van maximaal 40 meter een bouwhoogte toe te staan tot maximaal 60 meter;
d. deze vrijstellingsmogelijkheden zijn vanwege de nabijgelegen Oostvaardersplassen niet van toepassing op het meest oostelijke bestemmingsvlak met de aanduiding GD 16 (15% 20);
mits toepassing van deze vrijstellingsmogelijkheden geen onevenredige benadeling tot gevolg heeft voor aangrenzende percelen, uit oogpunt van bezonning en/of windhinder.
Het ontwerpplan kende reeds de voornoemde voorschriften, met uitzondering van de vrijstellingsbevoegdheid inzake het hoger bouwen dan 40 meter. Nu [verzoeker] en anderen tegen het ontwerpplan geen zienswijze hebben ingesteld, kan hun verzoek uitsluitend gericht zijn tegen artikel 7, twaalfde lid, onder c, van de planvoorschriften.
2.5. De raad heeft in de op de zitting overgelegde pleitnotitie aangevoerd dat niet iedereen van de groep [verzoeker] en anderen als belanghebbende kan worden aangemerkt. Nu vast staat dat ten minste een aantal van de groep [verzoeker] en anderen belanghebbende is, ziet de voorzitter aanleiding voor een inhoudelijke behandeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De vraag of allen van hen in beroep kunnen worden ontvangen, zal bij de behandeling van de hoofdzaak nader dienen te worden onderzocht.
2.6. Ter zitting is namens het college van burgemeester en wethouders toegezegd dat vóór de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak geen gebruik zal worden gemaakt van de in artikel 7, twaalfde lid, onder c, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbevoegdheid. Gezien deze toezegging acht de voorzitter geen onverwijlde spoed aanwezig als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De toezegging namens het college van burgemeester en wethouders is duidelijk en komt reeds tegemoet aan het ingediende verzoek. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009
466.