
Jurisprudentie
BI2972
Datum uitspraak2009-05-06
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808671/1/R1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808671/1/R1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij uitspraak van 29 augustus 2007, in zaak nr. 200606028/1, heeft de Afdeling de beroepen van onder meer [verzoekster B] en [verzoekster A] (hierna: [verzoekers]) tegen het rijksprojectbesluit "Gaswinning onder de Waddenzee vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen" en 32 uitvoeringsbesluiten deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Uitspraak
200808671/1/R1.
Datum uitspraak: 6 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster A], gevestigd te [plaats], en [verzoekster B], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B], [vennoot C] en [vennoot D], allen wonend te [woonplaats],
verzoekers,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007, in zaak nr. 200606028/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 29 augustus 2007, in zaak nr. 200606028/1, heeft de Afdeling de beroepen van onder meer [verzoekster B] en [verzoekster A] (hierna: [verzoekers]) tegen het rijksprojectbesluit "Gaswinning onder de Waddenzee vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen" en 32 uitvoeringsbesluiten deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2008, hebben [verzoekers] de Afdeling verzocht die uitspraak, voor zover deze ziet op de winning van gas uit de gasvelden nabij Lauwersoog, te herzien.
[verzoekers], de minister van Economische Zaken (hierna: de minister van EZ) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: de NAM) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 april 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de minister van EZ, vertegenwoordigd door mr. J.H. Keinemans en drs. P. Jongerius, beiden ambtenaar in dienst van het Ministerie van Economische Zaken, het dagelijks bestuur van het wetterskip Fryslân, vertegenwoordigd door T. Slof en A. Zijlstra, beiden ambtenaar in dienst van het waterschap, en H. Schelfhout, werkzaam bij Deltares, A.E. Taekema, in persoon en bijgestaan door ing. J. Bloem, en de NAM, vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam, J.P. van de Water, werkzaam bij de NAM, en ir. T.A. Wester, werkzaam bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Tebodin B.V. (hierna: Tebodin), als partij verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De minister van EZ en de NAM betogen dat het verzoek om herziening, dat [verzoekers] hebben gedaan naar aanleiding van het aan hen bekend worden van het rapport van Tebodin van 14 september 1998, onredelijk laat is ingediend en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het rapport van Tebodin van 14 september 1998 is op 11 juni 2008 aan de gemachtigde van [verzoekers] toegezonden. Het verzoek om herziening is ingekomen op 1 december 2008. Desgevraagd hebben [verzoekers] ter zitting toegelicht dat zij eerst in overleg met de NAM en het wetterskip Fryslân hebben getracht duidelijkheid te verkrijgen over de betekenis van het rapport van Tebodin van 14 september 1998. In dat kader hebben verschillende besprekingen plaatsgevonden. Toen [verzoekers] in november 2008 bleek dat niet alle onderliggende stukken beschikbaar waren en beantwoording van de door hen gestelde vragen nog lang op zich zou laten wachten, hebben zij het verzoek om herziening ingediend. De minister van EZ, het dagelijks bestuur van het wetterskip Fryslân noch de NAM heeft betwist dat dit de gang van zaken is geweest.
De Afdeling ziet, gelet op de door [verzoekers] gegeven toelichting, geen aanleiding voor het oordeel dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend. Het verzoek is derhalve ontvankelijk.
2.3. [verzoekers] voeren als onderbouwing van het verzoek om herziening aan dat in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 29 augustus 2007 ervan is uitgegaan, hetgeen volgens hen ook in deze uitspraak is neergelegd, dat de gastransportleiding Lauwersoog-Anjum in de Lauwersmeerdijk, waarvoor op 28 oktober 1998 ontheffing ingevolge de toen geldende keur van het wetterskip Fryslân is verleend, in verband met de ligging in de veiligheidszone in overeenstemming met de hoogste veiligheidseisen volgens NEN-norm 3651 zou worden aangelegd. In deze procedure was slechts een rapport van Tebodin van 4 juni 1998 beschikbaar. Uit de aan de gemachtigde van [verzoekers] op 11 juni 2008 toegezonden brief van het wetterskip Fryslân blijkt evenwel dat aan de ontheffing een rapport van Tebodin van 14 september 1998 ten grondslag is gelegd. In dat rapport is er volgens [verzoekers] van uitgegaan dat de gastransportleiding als gewone veldleiding mag worden aangelegd in de lengterichting van de Lauwersmeerdijk en dat de aanvullende eisen van NEN-norm 3651 daarop niet van toepassing zijn. Zou de Afdeling hiervan op de hoogte zijn geweest, dan zou zij tot een andere uitspraak zijn gekomen, aldus [verzoekers].
2.4. In hun beroepschrift in de zaak waarvan thans herziening is verzocht, hebben [verzoekers] onder meer aangevoerd dat onvoldoende is verzekerd dat door het aanleggen van hogedrukgasleidingen in de zeewering, indien daarbij de eisen van NEN-norm 3651 niet in acht worden genomen, geen schade zal ontstaan aan deze zeewering of het sluiscomplex.
2.5. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 29 augustus 2007 in dat verband het volgende overwogen:
"2.25.1. De gastransportleiding Lauwersoog-Anjum kruist de zeewering en loopt vervolgens in de berm van de Lauwersmeerdijk. Hiervoor zijn door het dagelijks bestuur van het wetterskip Fryslân en het waterschap Noorderzijlvest ontheffingen van de keur verleend waaraan voorschriften zijn verbonden met het oog op de veiligheid, waaronder de eis dat de gastransportleiding wordt aangelegd overeenkomstig de NEN-normen 3650 en 3651. NEN 3650 (1992) ziet op eisen voor stalen transportleidingsystemen en NEN 3651 (2003) ziet op aanvullende eisen voor stalen leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken.
[…]
2.26. […]
De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat de veiligheid van de primaire waterkering door de gaswinning en de daaraan gerelateerde werkzaamheden onvoldoende is gewaarborgd. Zij acht in dat kader van belang het in artikel 9 van de Wwk neergelegde controlemechanisme en de in de keurontheffingen gestelde voorschriften.
[…]
Voor zover appellanten zich met hun betoog richten op de gevolgen van de aanwezigheid en aanleg van een gastransportleiding in de waterkering, overweegt de Afdeling dat hieromtrent in het verleden besluitvorming heeft plaatsgevonden, welke thans onherroepelijk is, en dat het beroep van appellanten verder niet ziet op de thans genomen uitvoeringsbesluiten voor de gastransportleiding in het kader van het rijksproject.".
2.6. De ontheffing van 28 oktober 1998 ziet onder meer op de aanleg van een gastransportleiding met een lengte van ongeveer 800 meter als langsleiding in de binnenberm van de Lauwersmeerdijk. Daarbij is onder meer als voorschrift gesteld dat de gasleiding (voor zover van toepassing) moet voldoen aan de eisen/normen gesteld in:
- eisen voor stalen transportleidingsystemen, NEN 3650;
- aanvullende eisen voor stalen leidingen, in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken, NEN 3651.
2.6.1. NEN-norm 3651 geeft eisen voor buisleidingen gelegen in of nabij belangrijke waterstaatswerken. De eisen in deze norm zijn aanvullend op de eisen van NEN-norm 3650. NEN-norm 3651 is van toepassing op kruisingen van buisleidingen met belangrijke waterstaatswerken of in geval van parallelligging daaraan.
2.7. Over de vraag of het rapport van Tebodin van 14 september 1998, indien dat bij de Afdeling eerder bekend was geweest, tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden, overweegt de Afdeling het volgende.
2.7.1. Aan de in 2.5. weergegeven overwegingen uit voormelde uitspraak van 29 augustus 2007 valt, anders dan [verzoekers] stellen, niet te ontlenen dat de Afdeling de veiligheid van de waterkering alleen gewaarborgd heeft geacht indien de gastransportleiding in de lengterichting van de Lauwersmeerdijk zou voldoen aan NEN-norm 3651. Uit de uitspraak volgt dat de Afdeling de veiligheid gewaarborgd acht, indien wordt gehandeld overeenkomstig de NEN-norm die, afhankelijk van de ligging, op de gasdrukleiding van toepassing is. Waar precies welke NEN-norm van toepassing is, volgt niet uit de uitspraak van de Afdeling. De vraag welke NEN-norm op het desbetreffende gedeelte van de leiding van toepassing is, dient te worden beantwoord aan de hand van de verschillende NEN-normen zelf in samenhang met de ligging in of bij de waterkering en de daarbij behorende veiligheidszone. De rapporten van Tebodin zijn daarvoor niet doorslaggevend. Verder is van belang dat in de voorschriften bij de op 28 oktober 1998 verleende ontheffing op grond waarvan de aanleg in 2008 is aangevangen, is bepaald dat de gasleiding, voor zover van toepassing, moet voldoen aan NEN-norm 3650 en NEN-norm 3651. De ontheffing zelf laat derhalve open welke NEN-norm op het thans aan de orde zijnde gedeelte van de gastransportleiding van toepassing is. De vraag of voor de aanleg van de gastransportleiding kan worden volstaan met toepassing van NEN-norm 3650 dan wel toepassing dient te worden gegeven aan de aanvullende NEN-norm 3651 ziet op de uitvoering van de ontheffing. In zoverre kunnen [verzoekers] om naleving van de ontheffing en, zo nodig, om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen verzoeken. In dit verband overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat thans nader onderzoek plaatsvindt omtrent de vraag op welke onderdelen van het tracé voor de gastransportleiding kan worden volstaan met een aanleg overeenkomstig NEN-norm 3650, al dan niet met het treffen van extra stabiliserende maatregelen, en op welke plaatsen de gastransportleiding alsnog overeenkomstig NEN-norm 3651 dient te worden aangelegd. Voorts heeft het dagelijks bestuur van het wetterskip Fryslân ter zitting toegezegd dat hij, gelet op het veiligheidsbelang van de dijk, zal bevorderen dat de resultaten van het onderzoek zo spoedig mogelijk beschikbaar komen en dat, indien nodig, zal worden voorzien in het treffen van maatregelen.
2.7.2. Uit het vorenstaande volgt dat het rapport van Tebodin van 14 september 1998, indien dit bij de Afdeling bekend zou zijn geweest, niet tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden. Gelet hierop hebben [verzoekers] geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. De vraag of het rapport van Tebodin van 14 september 1998 bij [verzoekers] vóór de uitspraak van 29 augustus 2007 redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan daarmee buiten bespreking blijven.
2.7.3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009
371.