Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2984

Datum uitspraak2009-05-01
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6468 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek herziening uitspraak. De Raad is niet gebleken van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid.


Uitspraak

07/6468 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van: [Verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster), van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 augustus 2007, 05/4831 WAO, in het geding in hoger beroep tussen: verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 1 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens verzoekster heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 augustus 2007, 05/4831 WAO. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2009. Namens verzoekster is verschenen mr. De Jonge, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Hut. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2. Bij de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 juni 2005, 05/35, met verbetering van gronden, bevestigd. De Raad heeft daarbij overwogen dat de kosten van de in bezwaar overgelegde rapportages van mevrouw Verhage, directrice van het Instituut Psychosofia, niet als proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen omdat niet gezegd kon worden dat het primaire besluit van 17 december 2001 dermate ernstige gebreken vertoonde dat daarbij tegen beter weten in een onrechtmatig besluit is genomen. 3. Het verzoek om herziening is uitsluitend gericht tegen de weigering om de kosten van de door Instituut Psychosofia uitgebrachte rapportage voor vergoeding in aanmerking te brengen. In het verzoekschrift en ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van verzoekster betoogd dat er wel reden is om deze kosten te vergoeden. Zij stelt zich daarbij op het standpunt dat sprake is van een kennelijke misslag in ’s Raads uitspraak van 21 augustus 2007 en dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, nu de Raad in die uitspraak bij de beoordeling inzake de vergoeding van de in overweging 2 vermelde kosten bezwaarfase gemaakte kosten van een onjuist toetsingskader is uitgegaan. 4. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 3 oktober 2003, LJN AN7982, is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. De Raad is niet gebleken dat namens verzoekster enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, naar voren is gebracht. De door de gemachtigde van verzoekster aangehaalde omstandigheden kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. 5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2009. (get.) J.W. Schuttel. (get.) J.M. Tason Avila. KR