
Jurisprudentie
BI2985
Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6133 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6133 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beëindiging ZW-uitkering. Geen aanleiding om het Uwv niet te volgen in diens standpunt dat appellant op en na de datum in geding geschikt is tot het verrichten van zijn laatstelijk verrichte arbeid. Nu appellant in hoger beroep geen nadere medisch informatie heeft overgelegd acht de Raad deze motivering van de bezwaarverzekeringsarts voldoende overtuigend.
Uitspraak
07/6133 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 september 2007, 07/684 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009. Appellant is, met berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Snatager.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, voorheen werkzaam als postsorteerder bij TPG-post, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet per 28 maart 2006 ziek gemeld met psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant enkele spreekuren bezocht van de verzekeringsarts H.P. Balk. Na het laatste spreekuur van
29 augustus 2006 heeft deze arts appellant met ingang van 12 september 2006 hersteld verklaard voor de laatst verrichte arbeid. Bij besluit van 7 september 2006 heeft het Uwv de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 12 september 2006 beëindigd.
1.2. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal – waarbij deze de tijdens de hoorzitting van 31 januari 2007 overgelegde informatie van de huisarts van appellant heeft meegewogen – heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 6 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij met name betekenis toegekend aan de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Admiraal van 2 februari 2007. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat de psychische klachten van appellant tijdens een langdurig onderhoud met hem niet zijn te objectiveren en dat uit de brief van de huisarts van 20 november 2006 blijkt dat het appellant met medicatie psychisch goed gaat. Mede gelet hierop is er geen aanleiding om het Uwv niet te volgen in diens standpunt dat appellant op en na 12 september 2006 geschikt is tot het verrichten van zijn laatstelijk verrichte arbeid, aldus de rechtbank.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij niet geschikt is zijn eerdere werk als postsorteerder te verrichten. Appellant heeft daarbij aangegeven dat hij zich kort na de datum hier in geding weer heeft gewend tot Altrecht sociaal-psychiatrisch behandelcentrum Utrecht teneinde (weer) intensief behandeld te worden. Ter onderbouwing heeft hij een brief van de psychiater G. Ruitinga van 19 november 2007 overgelegd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.3. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daarbij acht de Raad voorts van belang dat appellant door zowel de verzekeringsarts Balk als de bezwaarverzekeringsarts Admiraal lichamelijk en psychisch is onderzocht, waarbij Admiraal, naast de brief van
20 november 2006, ook de beschikking had over informatie van de huisarts vanaf maart 2004. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat appellant van 1998 tot begin 2003 enkele jaren als postsorteerder bij TPG-post heeft kunnen werken, hij al sinds 2003 niet meer onder gerichte behandeling staat, noch van een psychiater noch van een huisarts en dat deze laatste bij herhaling heeft bericht dat het redelijk gaat met appellant. Admiraal heeft op basis van deze bevindingen geconcludeerd dat, nu duidelijk is geworden dat het appellant de laatste jaren op psychiatrisch gebied vrij goed (stabiel) is vergaan, medisch niet kan worden beargumenteerd waarom appellant tot begin 2003 wél en op de datum in geding niet zijn eigen werk als postsorteerder kon verrichten. Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde brief van psychiater Ruitinga is de Raad van oordeel dat, gelet op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 15 februari 2008, deze informatie geen nieuwe medische feiten bevat. In overeenstemming met de berichten van de huisarts in mei en november 2006 meldt de psychiater expliciet dat door de medicijnen het beeld al lange tijd redelijk stabiel is. Ten slotte blijkt dat de psychiater de medicatie en de dosering ongewijzigd heeft gelaten, aldus de bezwaarverzekeringsarts. Nu appellant in hoger beroep geen nadere medisch informatie heeft overgelegd acht de Raad deze motivering van de bezwaarverzekeringsarts voldoende overtuigend.
5. Hetgeen onder 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden de uitkering van appellant ingevolge de ZW met ingang van 12 september 2006 heeft beëindigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A.L. de Gier.
JL